Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

Buisines, èles, monocorde

Où il n'a qu'une seule corde

Et muse de blet, tout ensemble 1.

waerop hy de namen van eenige andere laet volgen, als: Cha-
lumeau, araine, chifonie, chorum, clairon, estive, frestel, gigue,
glais, graile, lyre, luth, loure, moinel, orloges, rote, simphans,
triblère, tube, tympans.

Van Wyn geeft de volgende nederlandsche namen van mid-
deleeuwsche instrumenten op: « Bazuinen; Bongen en Bommen,
een soort van trommels; Cimbalen, verschillende Fluiten, Gui-
tarren of Citers, Hakborden, Harpen, Hoirnen van veelerlei soort,
Lieren, Linen, Luiten, Orgels, Pipen, waer door ik fynere blaas-
instrumenten verstaa, welker Bespeelers, met eenen algemeenen
naam, Pipers gezegd wierden, en die men niet slegts in dienst van
groote Heeren, maar ook van de voornaamste Steden vondt.
Nog vinde ik gewag van Roten, Speelraderen, Tamboeren, Trom-
pen of Trompetten, Vedelen en Vlogels 2.

De meeste fransche namen verklaert Roquefort, naer wien wy
den nieuwsgierige verwyzen, om ons enkel by de nederlandsche
benamingen op te houden.

BASUNE, bosoene, bosine, busine, bazuin, van 't latyn Buccina,
in 't fransch Bucine, Buxine, enz. een groot trompet, misschien
waeraen een vlaggetje hing. Roquefort, op bl. 128, meent dat het
Grand Cornet d'Allemagne met dit laetste prykte. Junius, in zyn
Nomenclator, vertaelt het latynsch woord ook door zinc, hetwelk
mede by Kiliaen te vinden is.

BONGE. Bilderdyk acht dat Bonge en Bom hetzelfde zyn en
gelyk staen met Trommel. Hy steunt zich op Maerlant's Spiegel
historiael, waeruit blykt dat op 't geluid der bonge de paerden
verschrikten. Intusschen ziet men uit de aengehaelde plaets (zie
in de geslachtl. het woord Bom) dat de bonge in de hand ge-
houden werd, wat op onze tegenwoordige trommel niet wel
passen kan. In de reeds gemelde Oudvlaemsche liederen, onlangs
door de vlaemsche bibliophilen uitgegeven, is het XXXVIIIe lied

1 De l'état de la Poésie françoise dans les XIIe et XIIIe siècles, pag. 106. Zie
dezelfde verzen aengehaeld by Hoffmann von Fallersleben, Horæ belgica, t. VI, p. 192.
2 Historische en letterkundige Avondstonden, d. II, bl. 107 en 108.

aen de zoetluidendheid van dat speeltuig toegewyd. Men zal het uit het volgende genoegzaem leeren kennen:

1 Het was een maecht in vreuchden rijch,

Si wilde leren bonghen;

Daer toe hadzoe hertze ende moet,
Men wijsde haer also meesterlijch.
Wanneer de snaren clonghen,

Soe was so wael des bonghens vroet,
Si sprac: " Wel, lieve meester mijn,
Doet mi de snaren clinghen.

Haer luden dinct mi zoeter zijn
Dan alder duutsche zinghen.
Nu geift mi vort,

So mi behoort, dat recht accort;
In ghere gheen ander dinghen.

2 Wat sal mi zelver ofte gold!
In caens met al gheprisen
Van der zoeter bonghen clanc,
Anich den stoc in mijn ghewold;
Ic doe mijns meesters wisen.
Dan es de bonghe in haren ganc,
Gheringhe slaen dat hoorter toe,
Ende wel te pointe stellen.....

En in het CXXIe lied van dezelfde verzameling :

[merged small][ocr errors]

Kiliaen vertaelt het woord door Tympanum id. Bomme: Junius geeft het niet op. Intusschen bewyzen de bovenstaende verzen dat de bonge ook met snaren bespannen was; ten ware ze eerder op 's meesters begeleiding duidden. Zie later op Santorie. Het woord linze beteekent hier trommelvel. In ZIEMANN'S Mittelhochdeutsches Wörterbuch is linz verklaerd door theristra, pallia muliebria.

CIMBALE. Thans nog bekend, gelyk Roquefort aentoont.

FLUIT, was van onderscheidene soort, gelyk Van Wyn ons hierboven leert. In Houwaert's Handel der Amoureusheyt, 3 b., 1e spel, zegt de Gheest van Amoureusheden:

Slaet santorien, herpen, luyten en fluyten.

Junius vertaelt beide Tibia en Fistula door Pijpe EN Fluyte. De Frestel der Franschen is het Pans fluitje, volgens Bilderdyk. Doch zie verder op Vlogel.

GUITERNE, Citer is de Guitarre, de Cithara der ouden, welk woord Junius mede door Luyte vertaelt. Houwaert evenwel onderscheidt die beiden, wanneer hy in Pegasides Pleyn, 1o B., bl. 66, zingt :

Dat satter

Die in tgroen amoreuse cluchten vertelden,

En die ondertusschen met soete harmonije

Op herpen, luyten, Cieters, songhen en spelden.

De guiterne had vier snaren.

HAKBRET, is de Sambuca der ouden, met vier niet even lange snaren bespannen.

HARPE, even als in de oudheid, het meest geacht muzykinstrument der middeleeuwen. Roquefort (Poés. fr., p. 114) merkt op, dat de schryvers de harp doorgaens voor alle andere instrumenten aenhalen. Men vergelyke hiermede de bovenstaende verzen van Houwaert. Er waren verschillende soorten van Harpen, waeronder simphonien en armonien, vermeld in de Oudvlaemsche Gedichten, uitgegeven door jonk Ph. Blommaert, I, bl. 50, doch wat volgens Roquefort (bl. 124), althans voor de simphonie, niet uitgemaekt is.

HOORN. Het oudste instrument van dien naem zal wel de koehoorn geweest zyn, van waer naem en gedaente zyn bygebleven. In de middeleeuwen bestonden er hoornen van verschillende groote en gedaente, doch allen gekromd, waerdoor zy van de bazuinen onderscheiden waren. De romanhelden droegen een' hoorn aen den hals. By zyn sneuvelen te Roncevale blies Roeland ор den zyne, dat de klank op zeven honderd mylen door Karel den Groote gehoord werd. Ook in de wachterliederen speelt de hoorn eene voorname rol.

LIER, komt in Roquefort's verklarende lyst niet voor, en ik herinner my niet dien naem by éenen onzer middeleeuwsche dichters gevonden te hebben. Het CLXXXIe lied dezer verzameling begint met de woorden:

Dat de lier een wijnvat ware.

Dat overoud speeltuig moet dus in een of ander middeleeuwschen naem verborgen zyn. By de Grieken heette het xéxus, dat is schildpad, om deszelfs gedaente. De vertaling van het grieksch woord was in de middeleeuwen Krote. Doch zie hieronder op Rote. LINEN. De Lyn schynt my toe het monocordion te wezen, waervan ik niet anders maken kan dan een speeltuig met éene snaer bespannen, en niet een zeetrompet, gelyk Roquefort (Poés. franc., bl. 130) beweert. Het fransch vers duidt dit overigens genoeg aen:

Monocorde

Où il n'a qu'une seule corde.

Aertshertog, later keizer, Karel leerde dit instrument bespelen, zoo als blykt uit de volgende rekening, getrokken uit de Arch. du Nord de la France. Valenc., t. III. « Aout 1508. A maistre van Viven, organiste, demourant à Lierre, la somme de trente et une livres cincq solz dudit pris que, par le commandement de mesdits seigneurs et de ma dite dame (la gouvernante) ledit receveur général lui a baillié et délivré comptant pour un manicordiom (sic) monté et accoustré comme il appartient, que mon dit seigneur a fait prendre et acheter de lui pour la dite somme par marchié fait avec lui pour icellui apprendre à jouer pour son desduit et passe temps, pour ce icy par sa quietance. XXXL. V. s. 1. >>

[ocr errors]

LUIT. Op het woord Guitarre heb ik dit instrument reeds aengehaeld, en getoond dat het van de Citer onderscheiden is. Het diende evenwel, gelyk de guitar, den verliefden om aen de schoonen serenaden te geven : Houwaert in den handel der Amoureusheyt, 20 B. 1e sp., zegt:

Ghy jonghe Mechdekens ziet oock scherp toe,
Wacht u wel voor des nachts gaugherkens,

Voor dees herperkens....

En voor decs zangerkens,

Dees luyterkens

't Zijn al bedriegerkens.

ORGEL. Volgens sommigen zou de kerkorgel van de Grieken

A Historisch tijdschrift, uitgegeven door prof. L. G. Visscher, 2e jaarg. 1842, bl. 30. Utrecht, in-40.

reeds bekend zyn geweest, volgens anderen in de vierde eeuw uitgevonden. Wat er van zy, Pepyn de Korte ontving de eerste een orgel van den griekschen keizer Konstantyn, bygenaemd Copronymus. Dezelve werd geplaets in sint Cornelis-kerk te Compiegne. Dat instrument, hetwelk een grooten invloed op den voortgang der muzyk heeft uitgeoefend, had eene zonderbare uitwerking op den geest des volks. De geschiedschryvers verhalen dat vele menschen, die voor het eerst het orgelspel hoorden, in verrukking vielen, anderen dood uit de kerk gedragen werden. Roquefort (Poés. fr., p. 101) twyfelt te regt aen dit laetste.

PIPE. Wy zagen onder het woord Fluit dat Junius (ook Kiliaen) Tibia en Fistula beide door Pijpe en Fluyte vertaelt. Deze schryvers moeten geloofd worden; doch in hun' tyd, de XVIe eeuw, bedoelde men er doorgaens de Ruispyp, Lollepyp mede, de gewone moezel of doedelzak. Het was het gewoon instrument dat men by dansfeesten, vooral te platte lande, gebruikte, van waer nog het spreekwoord: iemand naer zyn' pypen dansen. Dus ook in Houwaert's Handel der Amoureusheyt, 1e B., 2e Spel :

Hy moet den Pijper loonen, die danssen wille.

In Everaert's battement van Stout ende Onbeschaemt, door Willems in 't Belgisch Museum (d. IV, bl. 42) beschreven, zegt een zwervend minnestrel ic sal de bruloft pijpen. Richard Verstegen schreef de Tragedie van een Ruyspiip, waerin het instrument eveneens Pijp en Moesel, de bespeler er van Pijper, Moeselpijper en Moeselaer geheeten wordt. Ook Roquefort zegt: PIPE, sorte de grand chalumeau. Voor Moezel had men nog het woord quene, van Kiliaen vertaeld door Tibia utricularis, en dat hier voren op bl. ix als een serenadeinstrument voorkomt.

ROTE. Volgens Bilderdyk Krote, de vertaling van 't latynsche Testudo, beteekenende Krote eene schildpad. Hy haelt daerby (Geslachtlijst, op het woord) de twee volgende merkwaerdige verzen van Vinc. Fortunatus aen :

Romanus lyrâ, plaudit tibi Barbarus harpå,
Græcus Achilliacâ, Crotta Brittanna canit.

« VorigeDoorgaan »