Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

De allerschoonste Embothrium (Embothrium speciosissimum of Telopea speciosissima) van de Indiën, met zyne schoone roode scharlaken bloemen; de zyachtige Embothrium (Embothrium sericeum), met zyne schoone satynen bloemen; de getande Embothrium (Embothrium dentatum van den Hort. Britan.) en meer andere soorten van de Indiën, worden alhier in den heigrond, door inleggers, in de matige serren aengekweekt.

De roode Embothrium (Embothrium coccineum van Linnaeus) is eene langlevende plant van Europa, die veel in Italië, ZuidFrankryk, Spaenje en elders groeit, met gevleesde, eivormige bladen; bloeit meest in july, op de toppen der stengen en takjes, met steellooze, roode scharlaken bloemen, die vier bloembladen in de bloemkelken hebben en vier meeldraedjes met twee slampertjes, die op de wyze van kwispeltjes hangen; maer deze schoone plant kan in de luchtgesteldheid van België de koude winters niet wederstaen, en moet in de oranjehuizen bezorgd en door het ryp zaed aengekweekt worden (Zie verder de beschryving van de Lomatia).

EPACRIS, in 't fransch Épacride, in 't latyn Epacris, is onder de 2o klasse van Tournefort gesteld, der trechtervormige bloemen; door Jussieu onder de familie van de Heiplanten, en onder de 5o klasse van Linnaeus, Pentandria monogynia, planten die met vyf helmstyltjes bloemen en maer een stampertje hebben.

De Epacris met lange bladen (Epacris longifolia) is een langlevend, houtachtig heestergewas van Nieuw-Holland; het groeit in België, met getakkelde stengen en lange, puntige blaedjes, omtrent 1 meter hoog, en bloeit meest in mei, met aren en lange, trechtervormige bloemen, die hangen en een lieflyk, schoon roozekleur hebben.

De lieve Epacris (Epacris pulchella) is ook van Nieuw-Holland, en groeit maer omtrent 80 centimeters hoog, met getakkelde stengen en overeenstaende, kleine, scherpe, hartvormige blaedjes; bloeit alhier meest in mei, met aren en purperachtige witte, gevlekte bloempjes, die eenen aengenamen zoeten geur verspreiden. De stekende Epacris (Epacris pungens) van Nieuw-Holland,

groeit heesterachtig, met getakkelde stengen, 70 centimeters hoog, met scherppuntige blaedjes, en bloeit met trechtervormige, rooskleurige, witachtig gevlekte bloempjes, die zeer lieflyk de bloemtakjes versieren.

De purperachtige Epacris (Epacris purpurascens) van NieuwHolland, groeit heestergewyze, zeer getakkeld, met veel kleine, scherppuntige blaedjes, en bloeit met purperachtige witte bloempjes.

De Epacris met groote bloemen (Epacris grandiflora), van Nieuw-Holland, groeit heestergewyze meer dan 1 meter hoog, met puntstekende blaedjes, en bloeit van april tot in den zomer, met trechtervormige, rooskleurige, witgevlekte bloemen, die regt gebogen aen de bloemtakjes hangen.

Zeer veel nieuwe soorten, van de Indiën overgevoerd, zyn hier by onze bloemisten verkrygbaer; hieronder doen zich de volgende opmerken: De Epacris attenuata, Epacris alba, E. rubra, E. campanulata rubra, E. ceraeflora, E. coccinea, E. heteronema, E. impressa, E. laevigata, E. microphylla, E. mutabilis, E. nivalis, E. onosmaeflora, E. paludosa, E. refulgens, E. rosea, E. variabilis, E. diomaeflora, E. obtusifolia en de E. elegantissima, van Boll. Coll., die in 1844, door Alex. Verschaffelt, in den Casino te Gent voor de eerste mael werd ten toon gesteld.

Al deze schoone, bevallige heestergewassen, met hunne lieflyke bloemen, moeten 's winters in de matige serren of in eene oranjery in potten bevryd worden, en kunnen door het ryp zaed in den heigrond, gelyk de Diosma, gezaeid, en door afzetsels en uitspruitsels op lauwe broeibakken, onder het glas, in den heigrond, op belommerde plaetsen, aengekweekt worden; maer vereischen veel zorg, dewyl zy moeijelyk wortel vatten. Deze planten behouden geheel het jaer hare bladen, en sommigen bloeijen geheel den zomer: men moet zorgen het ryp zaed van die vroeg bloeijen te plukken, het aenstonds op schotels in den fynen heigrond te zaeijen, die schotels op belommerde plaetsen in de oranjehuizen te zetten, de jonge planten, nadat zy 3 of 4 blaedjes bekomen hebben, voort in kleine potjes te verplanten, en wel met zorg te koesteren. De Epacrissen, om wel te groeijen, moeten alle twee of drie jaren in nieuwen, goeden heigrond verpot worden.

EPIGAEA, Kruipende Aerdbezieboom, in 't fransch Epigée, in 't latyn Epigaea, is door Jussieu onder de familie van de Heiplanten gesteld, en onder de 10° klasse van Linnaeus, Decandria monogynia, slach van planten die met tien helmstyltjes bloemen en maer een stampertje hebben.

De kruipende Aerdbezieboom (Epigaea repens) is een langlevend heesterachtig gewas van Virginië en Canada, dat in België in veel lusthoven wordt geplant, en groeit met kleine, gerankte stengen, aen den grond liggende, met altoos groenblyvende, hartvormige bladen; bloeit meest van mei tot in juny, met zeer lieflyke rooskleurig en witachtig gevlekte, trechtervormige bloemen. Deze plant, die aen de luchtgesteldheid van België wel kan wederstaen, wordt van sommige liefhebbers 's winters in de oranjehuizen geplaetst, alwaer zy gemeenlyk vroeg in de lente begint te bloemen, en by de andere gewassen eene schoone versiering maekt. Zy kan zeer gemakkelyk door inleggers en afzetsels in ligten, goeden grond aengekweekt en door het ryp zaed vermenigvuldigd worden. De krachten van deze plant zyn my niet bekend.

EPIMEDIUM, Bisschopshoed, in 't fransch Epimedium, Chapeau d'Évêque, in 't latyn Epimedium, is onder de 5o klasse, 5o sectie van Tournefort gesteld, der kruisbloemen, met veelbladige, regelmatige bloemkransen, die uit vier kruislings geplaetste bloembladen bestaen; door Jussieu onder de familie van de Berberissen of Zuerzurkel-boom, en onder de 4° klasse van Linnaeus, Tetrandria monogynia, planten die met vier helmstyltjes bloemen en maer een stampertje hebben.

De Bisschopshoed (Epimedium alpinum van Linnaeus) is eene langlevende kruidplant van de Alpische gebergten, die in België by veel bloemisten in de kruidhoven wordt geplant; zy groeit met stengels van omtrent 15 centimeters hoog, en eivormige, puntige bladen in drie verdeeld; bloeit hier meest in mei, met geelachtige bloembladen en bruinachtige bloemkransjes, met honigkelkjes die een bekertje vormen, maer als een kloefken gesloten zyn en eenen Bisschopshoed verbeelden; zy brengen zaedhuisjes voort die wel aen peulvruchten gelyken

Men heeft sedert eenige jaren in België de volgende soorten van die planten bekomen: Epimedium erectum, Epimedium grandiflorum, E. Musschianum, E. nigrum, E. violaceum en meer andere nieuwe, die uit zaed gewonnen en aen België eigen zyn, en welke men allen by de hoveniers te Gent kan verkrygen. Deze schoone planten kunnen door het zaed, waeruit men medesoorten bekomt, en door wortelscheiding aengekweekt worden; zy kunnen de belgische luchtgesteldheid wel wederstaen, maer begeren op lommerachtige plaetsen, een weinig tegen den noordsche wind bevryd, geplant te zyn; zy worden hier veel, om vroeg in de lente te bloemen, 's winters in de matige serren op belommerde plaetsen gesteld.

Volgens verscheidene oude en nieuwe Kruidbeschryvers, hebben de wortels en bladen van den Bisschopshoed (Epimedium alpinum) eene verkoelende en samentrekkende kracht en eenen zuren smaek. De wortels met de bladen in het water gekookt, en met dit sap de tanden gewasschen en den mond en keel gegorgeld, is zeer dienstig om de ontstekingen der keel en de tandpyn te stillen. In de Alpische gebergten, Italië en elders, worden die planten vergaderd en met de kruiden der zwitsersche verkoeldranken gemengd, waerin zy zich door haren zuren, bitteren smack doen bemerken.

EPPE, groote Water-Eppe, Watervenkel, Jongvrouwmerk, in 't fransch Phellandrie, Macéron d'eau, in 't latyn Phellandrium, is onder de 7° klasse, 1° sectie van Tournefort gesteld, der schermdragende bloemen, met veelbladige, regelmatige bloemkransjes; door Jussieu onder de familie van de kroonwyze geschikte planten, en onder de 5o klasse van Linnaeus, Pentandria digynia, planten die met vyf helmstyltjes bloemen en twee stampertjes hebben.

De Watervenkel of groote Water-Eppe (Phellandrium aquaticum van Linnaeus) is eene tweejarige kruidplant van Europa; zy groeit ten alle kanten in België, meest in de grachten, slooten en waterpoelen, en wordt om hare deugden in de medicynale kruidhoven geplant. Zy heeft kale, hoekige, gepypte stengen, omtrent

1 meter hoog, met bladstelen en groene, blinkende blaedjes, in veel deelen gesneden en rondom gekerfd, die eenigzins aen de Peterselie of Venkel gelyken, maer toch breeder zyn; bloeit meest in july, met witte bloempjes op de toppen der bloemstelen, die schermdragend of kroonwyze geschikt zyn, en kleine, eironde zaedjes voortbrengen, welke warm en droog van aerd zyn, maer toch in de spyzen niet gebruikt worden.

Het zaed van de Watervenkel, schryft de heer doctor Schuurman, van Holland, is zeer voordeelig om de verouderde teringen der menschen te genezen. De heer doctor Frank doet ook eene gunstige beschryving van dit zaed, en zegt dat het in eene tering, die door braking en koortsen is gevolgd, den zieken kan helpen, en door de balsemachtige, vette stoffe welke het inhoudt, de ettervormige verzwering van de longer geneest, en de fluimen, welke vast aen de longer blyven hangen, afdryft.

De hoogleeraer Thuessinck heeft ook al de krachten van dit zaed in zyn Geneeskundig Magazyn, 3° deel, bladz. 137, beschreven, en geeft wonderbare voorbeelden, op eigene ondervinding gestaefd, van veel terende menschen die hy met dit zaed genezen heeft. De heer en hoogleeraer Kluyskens heeft ook met allen lof over de merkwaerdige deugden van dit zaed geschreven. Er wordt nog eene olie van dit zaed gemaekt, welke by de apothekers met honig gemengd en door veel geneesheeren voor de zieken, die met eene tering zyn besmet, wordt voorgeschreven.

De Berg-Eppe of Berg-Venkel (Phellandrium mutellina van Linnaeus) is eene langlevende kruidplant van de Alpische gebergten; zy groeit in België in de provintie Luxemburg, in Zwitserland, Duitschland en elders, met bloote stengels en bladstelen met gevleugelde, fyn gekerfde bladen, en bloeit meest in juny, met witte bloemen die aen de groote Eppe gelyken.

Lobel heeft deze plant, waeraen hy den naem van BergEppe (Apium montanum) gaf, ook beschreven. De fransche Kruidbeschryvers heeten die Persil de montagne, hetgeen Berg-Peterselie bediedt; maer alhier wordt zy meest Bergvenkel genoemd.

ERWT, Ert, Erweet, in 't fransch Pois, in 't latyn Pisum, is

« VorigeDoorgaan »