Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

ftort men de tarwe door een foort van trechter, van boven in de opening van het verwulf, in die kasjes; en wel eerft regt uit in die middelfte buis, en die vol zynde, ftort de tarwe ter zyde, zich voegende op die kasjes, ter dikte van drie of vier duimen Als men de droogkas ledigen wil, zo opent men een schuif, en de tarwe loopt door de buis in de zakken; en is dan in ftaat om op de bewaarzolder geburgen te worden.

kan

Volgens de conftructie van deze droog plaats, een kleine plaats veel koorn bevatten om te drogen, want een plaats van negen voeten in 't vierkant, en vyftien voeten hoog, binnen de befluiting, bevat 228 vierkante voeten tarwe

Rakende deze droogplaats, en de bevinding van den Heer du Hamel, daar over gedaan, moet men aanmerken. 1. Dat om de tarwe eene volmaakte droogheid te bezorgen, het zo zeer niet nodig is, het geweld of de hitte des vuurs te vermeerderen, dan met dezelve lang in de droog plaats te laten blyven. 2. Dat de tarwe, die reets een jaar op de gewone zolders heeft gelegen, reets veel van hare vogten, die zy na den oogft had behouden, heeft verloren. 3. Dat de tarwe ineer of minder in maffa of hoop vermindert, na dat dezelve meer of minder met vogten beladen is. 4. Dat die afneming word gefchat, ten aanzien van tarwe die goede hoedanig-heden bezit, op een twee en dertigste gedeelte van de maffa. Dit is nogtans geen zuiver verlies voor den verkoper, om dat het meelig gedeelte blyft, en dat het meel van zeer droge tarwe, weer brood geeft als van tarwe die zo wel niet gedroogt is; en de bakkers zullen altoos, zo veel geld voor zulke regt -droge tarwe meerder betalen, als het verlies in de maat beloopt. 5. Dat de warmte van de ftoof, in der daad niet fterk genoeg is om al de klander te doen vergaan, maar altoos genoeg in itaat is om de wurm te doen fterven. 6. Dat de bekwaamheid om

voort te fpruiten als ze gezaaid word, in het grootste gedeelte der tarwe vergaat, en byna in alles verzwakt word.

[ocr errors]

De Heer du Hamel heeft ondervonden, dat hy, om de nodige warmte aan de kagchel te geven, in vyf uuren tyds, tuflchen de twintig en dertig stuivers aan hout verftookt had, het geen genoeg was om 200 vierkante voeten tarwe volmaakt te drogen: Hy voegt er by; dat men voor 1. zorge moet dragen, van boven de buis die de warmte ontlaft, een yzer plaatje te ftellen, om de vloed van de lucht af te wenden, en te beletten, dat ze niet aanstonds op de thermometer valt; zonder die voorzorg, zou men verkeert van de warmte der droogplaats oordeelen. 2. Dat men de thermometer moet doen nederdalen tot het midden van de hoogte der ftoof, om dat de warmte van boven altoos grooter is als die van beneden. 3. Dat als de thermometer tot 50 a 60 graden is gerezen, men dan kan ophouden met meer hout in de kagchel te brengen; en zo dra het hout in de kagchel tot affche verteerd is, men de deuren van de kagchel naauwkeurig moet toefluiten, als mede de fchuif waar door men het bovenste van de schoorsteen kan sluiten, toe doen. 4. Dat de tarwe gemeenlyk de voldoende graad van droogte bekomt, na dat ze zes-en-dertig of agt-en-veertig uuren in de droog plaats gelegen heeft: want dit hangt af van de meerder of minder vogten die in de tarwe waren befloten; maar men weet dat dezelve droog genoeg is, wanneer men ze koud zynde, met de tanden door byt, die als een korreltje ryit verbroken word, zonder dat de tanden eenig merkteken `nalaten.

Indien men het vuur ten zes uuren des morgens, in de kagchel heeft aangeftoken, zo kan men gemeenlyk de deuren van de kagchel, op den middag fluiten; en men laat alles gefloten blyven, tot des anderen daags 's morgens ten zes uuren: dan zet men de

drie openingen in het verwulft, en die, welke onder de deur van de kagchel is, wyd open, om de vogtige dampen daar door te laten vervliegen. Dan kan men aanstonds de droog-plaats ledig maken en met nieuwe tarwe vullen, om met de nog daar in over geblevene warmte zyn voordeel te doen: Men moet de tarwe die uit de droogkas komt, laten koud worden, en dan aanstonds ziften of harpen, om ze van alle ftof te zuiveren; en dan brengt men ze op de bewaarzolder.

Volgens de Heer du Hamel kan men, als de tarwe dus wel fchoon gemaakt en gedroogt is, de bewaaying, na dat ze uit de droog plaats komt, ontbeeren; maar als de tarwe muf was, of een kwade reuk had, zou men de bewaaying by de drooging dienen te voegen, om dezelve te verdryven.

Die Heer erkend,, dat het niet noodzakelyk is, de tarwe de droog plaats te doen pafferen, wanneer ze zeer droog en van goede hoedanigheid is, maar de tarwe vogtig zynde, dat 'er veel voordeel in fteekt, dezelve in de droogplaats te brengen. Hy merkt nog aan, dat een landbouwer, die maar 1000 of 1200 vierkante voeten tarwe had te bewaren, wel voorby kan, de koften om een droogplaats, gelyk die is, waar van wy een fchets gegeven hebben, te doen maken, en dat hy 'er een met weinig koften, van klei kan doen toeftellen; dat, al was dezelve maar vyf of zes voeten in 't vierkant, die groot genoeg zou zyn om zyne tarwe te drogen; en dat in plaats van de kagchel, een groot yzer komvooir in staat zou zyn, om die kleine droogplaats of floof, met houtskolen na vereisch te verwarmen.

Voor het overige is deze konftige droging van zeer veel gewigt in de noorder luchtftreken; ten minste is dezelve zo noodzakelyk niet in warme landen, en nogtans heeft men Landfchappen in Italien, daar men de tarwe op den eeft droogt.

Die zelve Schryver houd ftaande; dat die bewer

king geenzints moeijelyk valt, om dat men niet te doen heeft dan de tarwe met de fchop in de trechter te doen, om de droogplaats te vullen, die zich van zelve in de zakken ledigt; dat dezelve niet kostbaar is, gelyk wy hier boven gezien hebben; en dat daar door, in zeer korten tyd, de tarwe veel drooger ge. maakt word, dan als men ze een geheel jaar op de gewone zolders laat leggen.

Nu moeten wy tot de bewaarzolders over gaan. Die zolders moeten gefchikt zyn na de quantiteit van tarwe, die men voornemens is, daar op tot voorraad te willen bergen. De Heer du Hamel, heeft befchryvingen, van zulke zolders, van allerhande groote, en van de zolder af, die groot genoeg is om de voorraad van een eenig huisgezin, tot die, welke in staat zou zyn om een gantfche Stad, in tyd van gebrek te fpyzigen, opgegeven. Zie hier het denkbeeld dat hy van een dezer zolders, van middelmatige grootheid geeft, ten dienfte van een landheer, of landman, die eenige uitgeftrektheid van land doet bebouwen, en die duizend vierkante voeten tarwe kan be. vatten: alvorens zal het niet ondienftig zyn aan te merken; dat men, om duizend vierkante voeten tarwe, volgens de gewone wyze te bewaren, een zolder van negen en vyftig voeten lang, op negentien voeten breedte zou nodig hebben.

De bewaarzolder, waar van wy fpreken, moet byna als een groote kas gemaakt zyn, waar aan men dertien voeten de zyden op zes voeten hoogte geeft. Deze kaffen worden gemaakt met planken van twee en een halve duim dikte, de eene op de zyde plat op de andere gevoegt, maar op malkanderen vaft gehouden; door vier karbeelen aan ieder zyde van de kas; dit zyn ftukken hout die vierkant, in den haak gefchaaft zyn, van boven te zamen gevoegt met sterke houvaften en klampen, voorzien van vorens daar die houvaften ingevoegt worden, waar in men wiggen flaat, om de planken in 't langs de een tegen

de

de andere te doen fluiten: men geeft aan ieder zyde cen voeg van een duim, op dat de planken, in plaats van na binnen te dringen, tegen de karbeelen zoude fluiten. De planken welke de bodem uitmaken, worden aan hare uiteindens in diepe fponningen gevat, en door vierkante ftukken hout ondersteunt, om de zwaarte van de tarwe te konnen dragen. Het bovenfte fluitzel of dekzel fluit mede in f onningen, en ruft op de nodige klampen van binnen, moetende de planken wel fluiten. In dit dekzel maakt men op vyf of zes onderfcheide plaatzen, zo veele openingen die rond zyn, en vier of vyf duim diameter hebben, dewelke dienen om de lucht uit te laten wanneer men de blaasbalk doet fpeelen; maar wanneer zulks niet gefchied, worden ze wel gefloten gehouden, op dat geen het minste gedierte in die bewaarzolder zou konnen kruipen. Omtrent ter hoogte van vier of vyf duimen boven de bodem van de kas van binnen, maakt men een andere, van twee ryen lysten of rib. ben, die regthoekig over malkanderen kruiffen en een foort van traly werk maken. Op de bovenfte ribben, welke over de onderfte leggen en dezelve bedekken, bind men met ryzen de latten op malkander, en men bedekt dit gantfche latwerk, met een kleed van paarde haair geweven, gelyk de brouwers gebruiken om het mout te drogen. Staat aan te merken: fchoon die onderfte ribben van twee duimen dikte, op de boden neder leggen, dat de andere ribben, kruiffelings daar over heen leggende, even dezelve dikte hebbende, en het haaire kleed daar over heen, dit een tuffchen wydte, tuffchen de grond en de tarwe die op het haaire kleed legt, van omtrent vier en een halve duim uitmaakt; en het is in die tuffchen wydte, dat de wind, door de blaasbalk veroorzaakt, zich rondom door de tarwe verfpreid. Ten dien einde plaatft men op een kleine afftand van die kas, of zo genaamde bewaarzolder, een groote blaasbalk of twee kleinen, welke bewogen worden

door

« VorigeDoorgaan »