Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

Voor de flanken der afgezonderde bastions zijn maskers, verbonden aan die bastions en aan de dekwallen van de courtinen van den hoofdwal. Tusschen de flankbatterij en haar masker is eene smalle gracht, van buiten afgesloten. Elk masker bestaat uit een aarden wal, op gewelven over de ruimten x1, x2 en 3, overeenkomende met de flank-kazematten y1, y en y3. Naar buiten versmallen deze kazematten en worden dus de regtstanden dikker; voor-boven, door het masker gedekt, zijn ze open en slechts met staande ijzeren spijlen gesperd. Het masker-gewelf is van voren open, zoodat daar doorheen kan worden gevuurd. Beneden zijn de ruimten 1, x2, x3 van buiten en van binnen met muren bekleed, en achter de binnen-bekleeding is eene gemeenschaps-galerij. De gewelven over xl, x2, x3 hellen zoo, dat de verlenging van hun slot, de kapitale van het tegenover gelegen bastion een weinig boven den bodem der gracht doorsnijdt. Dus kan de geheele gracht uit de kanonkelders worden getroffen, zonder dat de belegeraar in de bekrooning de batterij kan zien. (a)

De bekrooning van den bedekten weg aan de kapitale wordt beschoten door de batterij der flank van het bastion boven de masker-batterij. Naar eene aandachtige beschouwing van deze maskers, uit de kanonkelders daarachter, is het mij voorgekomen, dat het niet zeker is dat zij zullen voldoen. Zij moeten het veld, vooral bij het gebruik van schroot of kartetsen beperken.

Voor het midden van den dekwal voor de courtine is een klein gekazematteerd scherphoekig ravelijn of kaponnière en eene aarden gemeenschaps-kaponnière met den dekwal daarachter. Om het fort zullen bedekte wegen zijn, althans langs de zijden ab, ad en be, bemuurd aan de gracht, in gemeenschap met de aansluitingen aan de vesting. In de wapenplaatsen zullen reduits van metselwerk wezen.

De hoofdwal en de daaraan verbonden gedeelten der bastions-flanken zullen langs de drie vermelde zijden en de helft van de beide andere zijden gekaze

(a) Er is mij verzekerd, dat proeven in België genomen, met het doel om aarden wallen door granaten en bommen, onder een geringen klimhoek geschoten, weg te ruimen, hebben doen zien, dat de uitkomst der verrigting, voorgesteld door BOUSMARD tot aanval van vestingwerken met dekwallen, en waarop hij voornamelijk de meerderheid grondt van VAUBAN's stelsels boven die van COEHOORN, niet zou zijn die, welke hij verwachtte. Uit die proeven zou zijn gebleken dat aarden dekwallen van voldoende dikte, stel 6 el, niet door de bedoelde bewerking zijn weg te ruimen, zoodat het bresschieten in de daarachter gelegen werken niet zou kunnen geschieden, alvorens de vijand, hetzij de dekking door mijnen verplaatst, hetzij geschut daarop gebragt zou hebben. Het nut dan, in duurzame bevestiging, vooral op hoog terrein van goed geflankeerde aarden dekwallen, die voor geschutstanden bijna te smal en van mijngangen voorzien zouden zijn, en dus niet anders dan door mijnen zouden weg te ruimen wezen, zou boven bedenking gesteld zijn, en aan sommige schattingen van BOUSMARD in zijne dagverhalen van aanval en verdediging, zou, voor zoo veel zij op het wegruimen van aarden maskers door holle kogels rusten, slechts geringe waarde toe te kennen zijn.

Voor de bewapening onzer vestingen is (1852) bepaald, dat er in elke plaats zullen zijn eenige bomkanons, bestemd, onder anderen voor de flanken. Dit is waarschijnlijk geschied op grond van proeven met die geschutsoort genomen. Zoo niet, dan zou het wenschelijk zijn, dat proeven werden genomen ter bepaling van de uitwerking van bomkanons op aarden wallen op afstanden van 200-400 el. De bomkanons zouden zoo veel mogelijk buiten het bereik van scherpschutters moeten zijn opgesteld. Scherpschutters zullen al meer en meer eene belangrijke rol spelen in den vestingoorlog, en de belegeraars zullen altijd meer goede schutters beschikbaar hebben dan de belegerden.

(1862). Het nemen van zulke proeven, vooral met getrokken geschut, zou nog van nut kunnen zijn. Bij aanval en verdediging van vestingen zal, zoo het mij voorkomt, het voordeel wezen, in het gebruik van de getrokken draagbare vuurwapens, aan de zijde van den belegeraar, en omgekeerd, in de aanwending van getrokken geschut, aan de zijde van den belegerde. Wat de ligte vuurwapens betreft, de reden is boven aangeduid, en ten aanzien van het geschut, schijnt te mogen worden aangenomen, dat door verschillende omstandigheden, het vuur van de vesting juister zal moeten zijn dan dat van den belegeraar; terwijl bovendien in sterkten middelen van dekking zullen kunnen worden voorbereid, meer doelmatig en zeker dan die over welke de aanvaller zal kunnen beschikken.

matteerd wezen. De binnenfronten langs d1al, albl en b1 cl zijn voltooid en sierlijk, schoon eenvoudig. Het bastion in e, van el tot e2, zal aan de binnenzijde met aardtaluds zijn, waarin groote oprillen zullen wezen tot den walsgang. Overigens zal dit gedeelte ook aan de stadzijde gekazematteerd wezen.

De metselwerken zijn in baksteen, de hoeken en lijsten van hardsteen. De buitenzijden van alle muren zijn te lood (a).

De eskarpgalerijen der citadel en van de aansluitingen aan de vesting zijn van bomvrije overwelfde lokalen, wijd 4 el, met regtstanden, dik 1 el, van zoodanige lengte, dat de 1 el wijde doorgangen in de muren, ruim 3 el van den sluitmuur, welke in geen geval dikker dan 1 el wordt gemaakt, verwijderd zijn, en de lokalen zijn van achteren met loodregte gebogen muren gesloten (6). De geweerschietgaten in het metselwerk zijn van den trapezium-vorm met den hals buiten. De kanonschietgaten zijn in halven cirkel overwelfd, en daardoor kan men ze van buiten onderscheiden van de lichtgaten. Er zijn ronde en ook regthoekige rookgaten. De schoorsteenpijpen in het metselwerk zijn rond.

De kazematten der courtinen zijn van een began en grond, eenige palmen verheven boven den grachtsbodem (c), hoog ongeveer 3.5 el, en overdekt met platte bogen, en eene verdieping, hoog ruim 4 el, overdekt met segmentbogen, dik 5 steen of 1 el, van 150° tot 170°. Deze lokalen zijn 6 el wijd en ruim 20 el lang. Aan de binnenzijde zijn vensters en keldergaten. De kazematten der bastions zijn slechts van een beganen grond, doch overigens als die der courtinen, met wijziging naar den vorm van het werk, terwijl in de flanken de kanonkelders minder wijd zijn dan de lokalen der courtinen.

De dekwallen en ook de afgesneden gedeelten der bastions zijn met gekreneleerde galerijen, zoodat er in den buitenwal eene doorgaande gemeenschap is, evenzeer als door de gebouwen in den hoofdwal.

[ocr errors]
[ocr errors]

In al die lokalen zijn de vloeren van metselwerk in baksteen.

Er is eenige overeenkomst tusschen deze citadel en die van Gent (d), welke laatste echter veel grooter is en geheel regelmatig. De kolonel D. had na 1830 aan deze sterkte gearbeid en kende haar dus toen hij te Diest kwam.

In de overwelfde lokalen van den hoofdwal en in de gedekte galerijen zal er gelegenheid zijn, een talrijken troep te huisvesten, en buskruid en den noodigen krijgsvoorraad voor de bezetting te bergen.

Is de citadel genomen, dan valt de vesting, die zij beheerscht en sluit. Daarom heeft men de bevestiging op de drie buitenzijden da, ab en be sterk trachten te maken.

In de benedenlokalen van eene der courtinen is eene broodbakkerij, met afgezonderde ruimten voor graan, meel enz. In een dier lokalen zijn drie ovens, elke voor 400 rations of 200 brooden, ingerigt om met steenkolen te worden gestookt, volgens het vroeger aangeduide stelsel. Deze ovens zijn niet hooger dan 0.4 el, in bijzonderheden beter uitgevoerd dan die te Dendermonde en, als hun haarden, geheel met metselwerk in vuurvasten baksteen omkleed. Boven de haarden zijn ijzeren platen, waarop water gekookt kan worden, en boven die platen wasemgaten. Boven de ovens is een gang of poterne, met een vloer van

(a) (1862). Eene geringe afwijking van het lood acht ik voor alle gevallen, waarin er zijdelingsche drukking is of kan ontstaan, verkieslijk.

(b) (1862). Deze galerijen hebben overeenkomst met die van Germersheim, Ingolstadt, NowoGeorgiewsk (Modlin), de citadel van Warschau, enz. Bij groote zijdelingsche drukking van hooge wallen, zal de afstand van de doorgangen tot de buitenzijde der bekleeding meer dan 3 el dienen te bedragen.

(c) (1862). Is onbepaald. De vloeren dienen zoo hoog te wezen, dat een vijand in de gracht moeijelijk de kreno's kan bereiken.

(d) Is gebouwd naar de ontwerpen en onder de leiding van den kapitein der genie GEY VAN PITTIUS, thans (1852) generaal-majoor en inspecteur van fortificatiën. (1862). Deze bekwame officier werd op 14 November 1859 gepensionneerd, met rang van luitenant-generaal.

Kazematten.

Grond.

Andere werken.

Bruggen.

Fort Leopold.

hout, die kan worden opgenomen, als het noodig is de ovengewelven te herstellen. In een der kokers zijn keukens met fornuizen, volgens het stelsel van CHOUMARA, zóó gewijzigd, dat de ketels niet door de manschappen kunnen worden uitgeligt.

In eene andere kazemat is een waterput, wijd 2.5 el en diep ruim 40 el, welke veel goed drinkwater oplevert. Op dien put is een dubbel heftoestel, die door twee man kan worden bewerkt, en het water ligt in twee groote pompen.

De grond, waarop de citadel gebouwd wordt, is ongemeen vast, gedeeltelijk hard leem, dat ter hoogte van 6 el te lood kan worden afgestoken, en gedeeltelijk een donker bruine korrelige oer- of ijzergrond, in nagenoeg waterpasse lagen, die zoo hard is, dat men op vele plaatsen in de uitgraving buskruid heeft moeten gebruiken. Er zijn dan ook aan dit fort, waarvan sommige muren zeer hoog zijn, hoewel allen op staal of op zand zijn gesteld, geene ongelukken geweest. Op enkele plaatsen, b. v. die voor de eskarpgalerijen der zuidelijke aansluiting, was op de helling de grond minder vast, welligt door de oude vestingwerken, en daar heeft men hem, zoo veel noodig, echter nergens tot aanmerkelijke diepte, doen vervangen door zandbeddingen op het vaste staal, bewerkt als die der ondervangingen te Nieuwpoort.

Aan de antwerpsche en schaffensche poorten zijn er binnen wachthuizen en buiten bomvrije batterijen, wederzijds de uitgangen, sluitende aan den wal, ter bestrijking van de lange regte grachten aan den teen van den Scaluyn-berg. Aan de schaffensche poort zijn er twee dubbelde batterijen, eene voor den hoofdwal en eene voor den voorwal; deze van 4, gene van 6 lokalen aan elke zijde van den uitgang. Deze uitgang is opmerkelijk door zijne lengte. Die kazematten moesten reeds hersteld worden. Het oudste metselwerk der vesting is met min deugdelijken baksteen uit de omstreken gemaakt. Buitendien waren de gewelven niet verbonden in of met de buitensluitmuren, zoodat de drukking der aarde die muren van de gewelven had afgedrongen, waarvan lekken en bederf.

In klimaten als het onze is vochtigheid de hoofdoorzaak van bederf aan gebouwen. Men kan niet te veel daartegen zorgen.

De bruggen over de natte grachten zijn met gemetselde pijlers, dik ongeveer 1.25 el, 5 el vaneen. De oudere bruggen zijn met onder- en bovendekken, als hier te lande, breed 4.5 en 3 el; de nieuwere met boven- en onderdekken en verheven voetwegen. Deze inrigting wordt in België voor de beste gehouden. In elke dier bruggen is eene ophaalbrug volgens PONCELET, die bewogen wordt, hetzij door speekraderen, hetzij door zwengels. De beweging-toestellen zijn ommetseld of gedekt; aan de haalkettingen wordt niet getrokken, en zij, die de bruggen ophalen, zien van die toestellen alleen de speekraderen of de assen voor de zwengels. Die inrigting komt mij verkieslijk voor. Er is slechts eene zeer eenvoudige bewerking te verrigten; de man kan zich niet vergissen noch de toestellen beschadigen. De beweegbare bruggen van de citadel zullen zijn volgens DERCHÉ.

[ocr errors]
[ocr errors]

Na bezigtiging van die werken, wilde de majoor K. huiswaarts keeren. Ik vroeg echter: maar zullen we dan het fort Leopold niet zien?" gaan ,, Ja, als ge ,,wilt," antwoordde hij; maar de schelmen zijn er op" (eene kompagnie van discipline) en die kerels geven om god noch zijn gebod; er zijn er wel, die „aan een onderofficier, zelfs aan een officier (veeleer aan een vreemdeling) „in het voorbijgaan een verraderlijken slag of stoot zouden geven; - het is ge,,beurd. Bij die kerels ga ik niet gaarne.'

[ocr errors]

[ocr errors]

Ik drong echter aan, zeggende: „, hoe gevaarlijk ook, ik wensch het werk te „bezoeken, al ware het alleen om de lieden te huis, die mij anders zouden toe,,roepen:,, Hoe! ge zijt te Diest geweest, en hebt fort Leopold niet gezien?"" Wij hebben dan ook het werk bezocht en van de schelmen geen last gehad. Het fort Leopold (fig. 5(2)) ligt noord de stad op de helling, halfweg tusschen

[ocr errors]

de vesting en den top van den Scaluyn-berg. Van de werken om Diest werd dit fort, met de lage noorder-omwalling, het eerst aangelegd. Het scheen mij het slechtst uitgevoerde en gedachte werk der vesting, geheel passief. Het is alleen op de helling vooruit geschoven, terwijl om een geschikt kamp vóór Diest te maken, en tevens de vesting goed tegen de hoogten te dekken, wat de bedoeling moet geweest zijn, de Scaluyn-berg, tusschen den straatweg op Antwerpen en de inundatie bovenstrooms de vesting, met ten minste vier forten had moeten worden bezet. (a)

Het fort bestaat uit een driekwart-toren met eene smalle gracht, dan een dekring van ongeveer 35 el straal; voorts eene gracht en een bedekten weg. De toren en de dekring zijn van metselwerk in baksteen, met aarden borstweringen, waarachter misschien geschut zou te stellen zijn. Voor zoo veel ik kon nagaan, zijn er aan het fort geene inrigtingen tot ophalen van geschut.

De toren en de dekring zijn gekazematteerd en de buitengrachtsboord is bemuurd. In den toren is een wenteltrap tot het bovenplat. Achter de eskarpbekleedingen van den toren en van den dekring zijn ruime galerijen, ingerigt voor geweervuur, bestaande uit een ring-verwelfsel, waarmede straal-gewelven, rustende op trapezium-vormige regtstanden, kruisen. Deze galerijen en ook de grachten, allen droog, hellen met den berg.

In den buitenboord der keelgracht zijn galerijen voor geweervuur. Aan de keel van den toren zijn vleugels, elk met drie kanonkelders, waaruit over die galerijen heen het terrein tusschen het fort en de vesting en de helling van den berg, regts en links, kunnen worden beschoten.

Men ziet terstond in, dat dit werk van geringe waarde is. Het kan, naar reden zijner grootte, niet genoeg geschut voeren tegen de daarvoor gelegen berghelling en is niet geflankeerd. De grachten kunnen voor het grootste gedeelte alleen door regtstreeksch geweervuur worden verdedigd. De bekleedingmuren van den toren en van den dekring zijn zeer hoog, alsof er voor eene beklimming tegenover eene gekreneleerde galerij groote vrees behoefde te bestaan. (6) Tegen een mijnenaanval zou het slechts korten tijd bestand zijn. Ook ontbreekt er een welput.

[ocr errors]

Ik heb betrekkelijk dit fort en de citadel gevraagd, of er niet daarbij een mijnstelsel was of zou worden gemaakt.,, Neen," antwoordde men, ,, bij de groote hardheid van den grond, waarop de citadel gebouwd is, zijn mijngalerijen overbodig. De vijand zou in dien grond niet vooruitkomen; buitendien men kan er nog galerijen maken, als het wenschelijk mogt worden geacht." Of nu de grond van den Scaluyn-berg even hard is als die onder de citadel, heb ik niet vernomen; maar zeker is het dat, hoe hard de grond zij, de gevaarlijkste vijand voor het fort Leopold zal zijn de mineur. Wordt de vesting aan de noordzijde aangegrepen, dan zal het nemen van dat werk door mijnen, als het zonder middelen voor tegenmijnen blijft, den vijand geen tien dagen kosten, en als het fort genomen is, beheerscht de vijand de stad.

Uitvoering.

Over het algemeen scheen mij de uitvoering der fortificatie-werken van Diest, althans die van de citadel, te geschieden met eene zorg, welke kan worden gelijkgesteld met die besteed aan de uitvoering van zulke werken hier te lande. De opzigthebbende officieren zijn bij belangrijke werken altoos op het werk tegenwoordig. Geen genie-officier in België denkt er aan, voor zijne dagelijksche dienst uniform te dragen. De hardsteen bij de vestingwerken is die van Soignies of Ecaussinnes. De Bijzonderheden. uitgestrekte metselwerken der citadel, uitgenomen de dekking der gewelven en welligt ook de rollagen, zijn in mortel van een deel waterkalk in poeder en een deel gegraven zand uit de omstreken. De kalk en het zand worden gezeefd. Van de metselwerken zijn al de buitenzijden en de rollagen van den hardsten

(a) (1862). Naar de tegenwoordige begrippen ligt het fort ook veel te digt bij de vesting. (b) (1862). Wegens de bewaking, -niet om het middel van verdediging. De regel moet zijn: eigen geschut-flankement.

vlaksten rupelmondschen steen; terwijl voor binnenwerk, steen uit de omstreken, en ook de minder deugdelijke soorten van rupelmondschen steen, gebruikt worden. Zoo als de steen uit de omstreken thans nog gemaakt wordt, is hij niet tegen den dampkring bestand, veel minder tegen inwatering. Het was dan ook niet te verwachten, dat de oudste metselwerken lang gaaf zouden blijven. Diest is eene leerschool geweest voor het belgisch genie-korps. Toen men de plaats begon te versterken, waren er bij dat korps geene officieren, beneden den rang van luitenant-kolonel, die noemenswaardige ervaring hadden van bouwen, en de officieren, welke bekwaam waren en veel hadden zien en doen werken, zoo als de generaal GOBLET en wijlen de generaal DUTILLEUL, konden zich, wegens hunne hooge stelling, slechts weinig met bijzonderheden van uitvoering bemoeijen. De tegenwoordige had wel in nederlandsche dienst vóór 1830, ondervinding opgedaan (hij was niet meer in dienst toen de opstand te Brussel uitbrak); doch men zegt van hem, dat hij eigenlijk geen ingenieur is, maar een kunstenaar, schilder, teekenaar en liefhebber van pleizier, echter niet in de gewone beteekenis van dit woord. Het kon dus wel niet anders, of er moesten in de uitvoering te Diest, voor wat het technische betreft, althans in het begin, misslagen worden begaan.

Volgens den majoor K. is de slechte hoedanigheid der baksteenen uit de omstreken, niet toe te schrijven aan den aard der grondstoffen, die uitmuntend zouden zijn, maar aan gebrekkige bewerking. Hij achtte dat de regering uitsluitend onder het beheer der genie bij Diest steenbakkerijen zou hebben moeten doen oprigten en ontginnen. (a)

De rupelmondsche steenen, waarvan de bomvrije gewelven worden gemaakt, zijn 0.2 el lang. Die gewelven zijn van vijf rollen van één steen, dus ruim 1 el dik. Ik vermeen (1852), dat voor tongewelven van minder dan 6.5 el spanning vier rollen van dien steen bomvrijheid zouden verzekeren, als ze goed aangerazeerd en bovendien hoog met grond gedekt wierden. De dikte der bomvrije gewelven behoort naar kromtestralen en spanning te worden bepaald en ook naar de gronddekking. Beter een gewelf van 3 rollen met 4 el grond, dan een gewelf van 6 rollen zonder grond. Bij tongewelven, wijd 6 el of minder, worden hier te lande drie rollen van steenen lang ruim 0.22. el, met hooge gronddekking voldoende geacht. (6)

(a) Dat is na 1815, bij den grooten vestingbouw in Duitschland en in de oostenrijksche staten overal geschied, waar werk in breuksteen niet goedkooper was dan werk in baksteen, en de particuliere nijverheid niet genoeg ontwikkeld was om de noodige tigchelsteenen te kunnen leveren. Zóó te Germersheim in de 10 eerste jaren van den bouw; zóó te Neu-Ulm (regter Donau-oever) en te Ingolstadt, waar ik de rijkssteen bakkerijen heb gezien, en ook op vele andere plaatsen, onder anderen te Posen. (1862). Ook te Krakau enz.

(b) (1862). Drie éénsteens rollen zijn niet genoeg, ten ware de gronddekking zeer dik zal worden gemaakt, althans voor bogen van 2.5 el of meer straal. De belegeraar der toekomst zal zeker mede van monster-mortieren, die dan niet meer monsters zullen heeten, gebruik maken; men dient hierop voorbereid te zijn. Had de belegering van Sebastopol nog eene poos geduurd, men zou van de mortieren niet alleen het aantal, maar vooral ook het kaliber hebben zien toenemen. Op de kaai aan de Teems, voor het arsenaal te Woolwich, staat, hoog overeind, een der worpgevaarten, waarmeê de gemoederen in de laatste dagen van dien gedenkwaardigen strijd zwanger gingen; een mortier van 0.914 el kaliber, en zeker niet minder dan drie kalibers ziellengte. De Engelschen verwijten vaak hunne regering buitensporige verkwisting in zake van artillerie-materieel, en verduistering der misslagen door haar op dat groote gebied begaan. Die druk handelt moet soms falen; maar dat die regering zich meer moeite zou geven om hare bokken, op welk gebied ook, te verbergen, dan naburige gouvernementen gewoonlijk doen, acht ik, den staat der engelsche drukpers in aanmerking nemende, schier ondenkbaar. In Londen, dit jaar, hoorde ik een engelschman een kluchtig bewijs voor die stellingen aanvoeren; hij beweerde vooreerst, dat lord PALMERSTON'S mortier (de boven vermelde) schromelijk veel geld had gekost, hetgeen wel waar moet zijn; voorts dat het monster nutteloos en mitsdien al dat geld verkwist was, en eindelijk, dat de regering het onding verborgen hield. Nu had ik juist den vorigen dag, op de kaai onder het monster gestaan het aan te staren. Niemand kon het missen,

« VorigeDoorgaan »