Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

de arme dieren door den honger gekweld zynde, by gebrek van ander voedsel gedwongen zyn die te eten en er ziekten van krygen. Nogtans goede en zuivere meerschen zyn voor alle groote landbouwers een der beste bronnen van welvaren, die somtyds geene andere zorg noodig hebben dan het kwaed onkruid daeruit te roeijen.

De mossen in de weiden kan men zeer gemakkelyk, door mest en vette op de weiden te strooijen, verdelgen. Van al de soorten van Lookplanten die aen de melk en boter eenen onaengenamen smaek geven, kan men, by het omploegen der weiden, de bollen oprapen. De lipvormige planten, zoo als de Meersch-Salie (Savia pratensis), het Kattekruid (Nepeta cataria), de wilde zwarte Malrouwe (Ballota nigra), het Hertgespan (Leonurus cardiaca), en veel andere zyn wel niet gevaerlyk, maer door haren sterken reuk, zoo wel groen als droog, doen zy de beesten eenen afkeer van haer krygen.

Onder de familie der Solancën, zyn de Krieken over Zee (Physalis alkekengi), het zwart Wollekruid (Verbascum nigrum), en het zwart Bilsenkruid (Hyoscyamus niger), die in sommige weiden groeijen, wel hinderlyk, maer worden nooit van de kruidetende dieren aengetast.

De Ratels of Hanekammen (Rhinanthus crista galli) die in sommige magere meerschen overvloedig groeijen, en de beesten groen en jong eten, maer toch om hunne harde stengen droog in het hooi weigeren, kunnen zeer gemakkelyk uit de meerschen verwyderd worden, met enkelyk die planten vóór het bloeijen af te maeijen; dan kunnen zy geen zaed geven om zich het volgende jaer te ontwikkelen of voort te zetten, tenzy het zaed door het overstroomen van den eenen meersch op den anderen vloeit.

Ik zal hier niet verder spreken van al de gevaerlyke planten waervan zeer veel beesten het slagtoffer zyn geweest, hetgeen dikwils door de landbouwers die nog op den ondersten trap van beschaving staen, aen kwaedwilligheid en toovery wordt toegeschreven, terwyl dit van niet anders voortkomt dan van die planten die hunne meerschen besmetten; derhalve als die nadeelige planten overvloedig zyn, mag men geene moeite sparen om de meer

schen er van te zuiveren, en middelen trachten aen te wenden, om die gevaerlyke gewassen te verdelgen of ten minste de voortteeling te beletten; want als men de weiden zuiver van alle onkruid houdt, weet men wat voordeelen een landbouwer daeruit kan rapen.

TWEE-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

OVER DE ZORGEN AEN DE MEERSCHEN OF WEIDEN TE GEVEN, EN ZIEKTEN DER KRUIDETENDE DIEREN.

Men weet wat schade de mollen en mieren aen de meerschen toebrengen, vooral door hunne hooge hoopen, die oorzaek zyn dat men de meerschen dikwils moeijelyk kan maeijen. Wanneer een landbouwer dit kwaed niet kan beletten, moet hy ten minste zorgen van al de hoopen drie mael 's jaers te verstrooijen; ten eerste met het beginne der lente, als het gras begint te groeijen; ten tweede, na het inoogsten van het hooi; ten derde, in den herfst. Op deze wyze in stede van het gras te beschadigen, doet men met de multige en roerende aerde het kwaed in goed veranderen, inzonderlyk als men, na het openstrooijen van die hoopen, den platten grond verscheidene malen met de omgekeerde egge of op eene andere wyze oversleept; maer in de meerschen welke 's winters onder water stroomen, ontmoet men weinig dier hoopen; echter is het zeer prysbaer dat men die alle jaren met de lente, om ze effen te houden, overegt.

Men bestemt voor de meerschen, zoo wel als voor de landen, eenige mestige stoffe, om naer mate dat men ziet dat de weiden te mager worden en weinig gras voortbrengen, daerover te strooijen. Voor alle natuerlyke en kunstweiden die 's winters niet onder water stroomen, gebruikt men gewoonlyk goede vloeibare vette; straetmest der steden, vette aerde uit de grachten, vagelingen der huizen, zagelingen van hout, ruimingen der huizen en hoven, de overblyfsels van brouweryen, de raspelingen van hoorns en alle andere slymerige en olieachtige vetten, zyn zeer voordeelig aen drooge meerschen.

De hollandsche assche, de assche van alle soorten van gewassen en andere vette, die sulferachtige stoffe inhoudt, zoo als plaesterkalk, de overschot van zeepziederyen of zeep-assche, de overblyfsels van het suiker en van zoutziederyen, de afval van de huidevetters, de overblyfsels van den visch en die van de beenhouwers en van doode peerden, de kalkachtige puinhoopen, de pisse van alle dieren, de duivenmest, de schaepvette, eindelyk alle loogzoutachtige stoffen die eenige vette bezitten, zyn zeer voordeelig om op de lage, vochtige meerschen te strooijen; de beste tyd om dit te verrigten is gewoonlyk de maend november, dewyl dan de wintersche regen en sneeuw die vette doet verteren en tot aen de wortels der grasstruiken in den grond dringt, hetgeen met de lente dit gras weeldrig doet groeijen, daer door den regen en lucht de smaek van die vette verdwynt, op zoo eene wyze dat het hooi in den zomer by het maeijen geenen onaengenamen geur van die vette meer heeft.

Maer de meerschen die langs de rivieren liggen en men naer wille kan doen overwateren, zyn zoo vruchtbaer dat men die twee mael's jaers kan maeijen; nog vele andere lage, vette meerschen, waerover 's winters het water stroomt, dat min of meer een vet slyk geeft, hebben gemeenlyk geene vette noodig. De vette weiden, alwaer veel steenklavers groeijen, die aen het hoornvee een gezond voedsel en goede melk en boter verschaffen, en waerop de koeijen den geheelen zomer weiden, worden door den drek van die dieren ook genoegzaem gevet; het zyn dus maer sommige weiden die hoog en droog liggen, en die men 's winters niet onder water kan doen stroomen, die meest moeten gevet worden. Derhalve om goede weiden te hebben, mogen die niet te hoog, noch ook te laeg gelegen zyn; want te hoog, zal het gras by heete zomers verbranden, en al te laeg gelegen zynde, zal het water daerop te lang blyven staen versterven, hetgeen de meerschen zuer maekt; aldaer vindt men ook meest die vergiftige kruiden groeijen, die toch volgens myn gevoelen niet altoos alleen de oorzaek der ziekten van het hoornvee zyn; maer de dampen der staende waters en vuile luchten, die 's morgens vroeg en 's avonds in de vochtige meerschen op het gras ontmoet worden, kunnen ook ziekten

veroorzaken aen de beesten, die maer een gering voedsel hebbende, dag en nacht in de weiden verblyven en 's nachts zich op den killigen grond moeten leggen, alwaer zy van koude schudden en beven en dikwils by dage van de heete zon schier smelten. Deze groote verandering van koude en hitte moet zekerlyk aen het hoornvee, dat in den zomer altyd in de weiden blyft, meer ziekten veroorzaken dan aen de beesten die 's morgens vroeg naer de weiden gedreven worden, en van elf tot vier uren, terwyl de heete zon hun kan hinderen, in den stal verblyven, om dan tot 's avonds weder in de weiden gelaten te worden, en 's nachts te huis tegen de koude bevryd zyn. Men bemerkt toch alhier te lande dat by de boeren, die hunne beesten tegen de groote hitte der zon en tegen de killigheid des nachts behoeden, met die in stallen te sluiten, de minste ziekten onder hun hoornvee heerschen.

Voor het maeijen van het gras zal een behendige landbouwer wel toezien dat hy dit niet te ryp laet worden, en na het maeijen zal hy geenen tyd verzuimen om het open te werpen en by tyds te keeren; verder, als het droog begint te worden, moet men het omtrent den avond in kleine hoopen verzamelen, en 's morgens, nadat de dauw verdwenen is, wederom open werpen, en zoo voort tot dat het geheel droog is, om alsdan in groote oppers te zetten, zooveel mogelyk zynde droog in te halen en op de hooizolders te leggen of in myten te zetten; men moet ook wel zorgen dat het hooi niet bederven kan, en omtrent zes weken wachten van het aen de beesten te voederen, tot dat het zyn klam zweet geheel uitgewasemd heeft; want het jong hooi, aenstonds aen de peerden gevoederd, is zeer ongezond; het doet de werkpeerden zweeten en hunne krachten verliezen; het hooi dat te nat of te vochtig wordt ingeoogst, kan door de uitwaseming en gisting verrotten, en zoodanig stuiven, dat de peerden door dit stof gevaer loopen eenen kwaden hoest te krygen, kortborstig of dempig te worden; dit bedorven hooi aen het hoornvee gevoederd, kan het somtyds ook zware ziekten doen verkrygen, die zich niet altyd aenstonds verklaren, maer somwylen zich twee of drie maenden nadien vertoonen.

Ik zeg niet dat al deze aengehaelde oorzaken alleen de ziekten

aen het hoornvee doen verkrygen; want behalve deze zyn er vele andere, waerop de boeren geen acht maken; als ten eerste de vuile, besmettelyke lucht, die somtyds op de beesten nedervalt; ten tweede, de stinkende waters en vuile dampen der stallen, die te weinige lucht en zuivering hebben; ten derde, de onachtzaemheid voor de voedering, welke de boeren somtyds in koperen ketels koken, daerin laten koud worden en alzoo de beesten in koperen ketels voorzetten, zonder te denken dat het koperroest die beesten kan vergeven of ten minste eene langdurige kwelling veroorzaken; daerom een boer die yzeren potten gebruikt om dit voedsel te koken, en dan in arduinen bakken te eten geeft, zal zeer weinig ziekten in zynen stal ontmoeten.

Ik heb nu gedeeltelyk de oorzaken der ziekten der beesten te kennen gegeven, hoewel er nog oneindige andere kunnen zyn, die deze ziekten kunnen verwekken en van de veeaertsen nog onbekend wezen. Nu zai ik trachten de behoedingsmiddelen tegen deze ziekten aen te wyzen.

Om het hoornvee voor deze geesels te bewaren, schynt het my ten cerste allerbest, zoo als ik hierboven gezegd heb, dat men de weiden en meerschen van alle vergiftige planten, die de beesten kunnen hinderen, zuivert, en dat men het hoornvee behoedt tegen de groote hitte van de zon en tegen de killigheid van den nacht. Als de beesten van de weiden te huis komen, kan men hun nog eenige voedering voor leggen en goed water te drinken geven. De ziekten der kruidetende dieren kunnen ook veroorzaekt worden door te weinig of te veel voedering, bezonderlyk als men die te huis in de stallen vet, dikwils niet zuiver genoeg houdt en te veel eten in eene maeltyd geeft, of hun lucht ontbreekt om eene goede vertering der spyzen te maken; die beesten, die gewoon zyn in de weiden te loopen en eene gezonde lucht te genieten, worden somtyds te digt in de stallen gesloten, en aen het gras en de beweging gewend zynde, kunnen zy de kloeke spyzen moeijelyk verteren; derhalve hebben de veeaertsen, boeren en stokers wel bemerkt, dat de ziekten onder het hoornvee zich meest in de maend november vertoonen. Om de beesten voor ziekten te behoeden, heeft men sedert eenigen tyd een kostelyk middel ge

« VorigeDoorgaan »