Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

meerschen, met regte, gewolde stenger, van omtrent 60 centimeters hoog; hy bloeit met hooggele, blinkende bloemen, die een scherpbytend sap inhouden, en wordt maer van de kruidetende dieren, die door den honger gekweld zyn, aengetast; droog zynde, verschaft hy een scherpwringende hooi.

De bolachtige Ranunkel (Ranunculus bulbosus) en de Ranunculus sceleratus, die met bleekgele bloemen in de meerschen bloeijen, zyn ook voor de beesten zeer gevaerlyk.

De wrangende Ranunkel (Ranunculus acris), van de kruidkundigen alzoo genoemd om zyn scherp inbytend sap, is aen de kruiddieren zeer hinderlyk.

De vygachtige Ranunkel (Ranunculus ficaria), die sommigen klein Schelkruid en Bloedkruid noemen, en waervan de leeraer Haller eene bezondere soort maekt, heeft, volgens dien vermaerden kruidkenner, geen zoo scherp of inbytende sap als al de andere

soorten.

De kruipende Ranunkel (Ranunculus repens), ook van sommigen Hanenvoet genoemd, groeit ten alle kanten in de boomgaerden, weiden en elders, met kruipende stengen, aen den grond gestrekt; bloeit in den zomer, met dubbele geelblinkende bloemen, die aen gele boter gelyken, en derhalve van veel boerelieden Boterbloem genoemd worden. Deze plant heeft een zacht sap, en mag groen en droog, zonder hindering van de kruidetende dieren geëten worden; maer zy zet zich door het zaed zoo ras voort, dat zy het gras dikwils doet versmachten.

De groote Boterbloem (Caltha palustris), die algemeen in de vochtige meerschen wast, met dikke, niervormige, groene bladen en schoone hooggele bloemen, wordt in de lente veel van de kruiddieren geëten en heeft eenen wrangen smaek.

Geheel de familie der Distels (Carduus palustris), die meer dan uit 30 soorten bestaet, is aen de meerschen en weiden zeer nadeelig; deze planten beletten met hare wortels en stengen den groei van het goed gras: door de scherpstekende doorns bederven zy het hooi en hinderen menschen en dieren; daerom is het zeer noodig dat de landbouwers die uit hunne meerschen weren. Vele rietgras-planten, die met langharige pluimen en baerden wassen,

zullen nooit door de kruidetende dieren aengerand worden, ten de honger hen kwelt; zy maken slecht hooi.

[ocr errors]

De Bloembiezen (Butomus umbellatus) doen door haren bitteren smaek en stinkenden geur alle kruiddieren eenen af keer van haer krygen.

De Water-Wegbree (Alisma plantago), die zeer veel in de poelen, grachten en vyvers wast, wordt nooit van andere beesten geëten dan van de geiten, die de jonge toppen af byten, maer toch moeijelyk knauwen.

De Nacktemeidplant (Colchicum autumnale), die van sommige Kruidbeschryvers Hondendood wordt genoemd, omdat de bolvormige wortels een hevig vergift voor honden en wolven bezitten, houdt in al hare deelen eenen sterken walgachtigen geur in, en wordt nooit van de beesten aengeraekt; men kan deze plant in den herfst, terwyl zy blocit, gemakkelyk uit de weiden weren en de bolwortels uitsteken; zy bederven zoodanig het hooi, dat de beesten door den walgachtigen geur er eenen afkeer van krygen en mager van worden.

De Zagge (Carex), met geheel hare familie, die op waterachtige plaetsen en slechte gronden wast, is zoowel groen als droog voor de kruidetende dieren een nadeelig en mager voedsel, ter oorzaek van de stengen en bladen, die met zeer veel scherpe, onzienbare tandjes zyn voorzien, die de tong en het hemelte van den mond en kele by het eten doorsnyden; door haren zuren aerd doet zy de beesten mager worden.

De wilde Galiga (Schoenus), die veel in de vochtige weiden aen de grachten wast, wordt van de beesten weinig aengerand, behalve de witte (Schoenus alba), die echter ook eenen scherpen smaek inhoudt, en slecht hooi en gering voedsel verschaft.

Het Wollegras (Eriophorum), van sommigen Meerschvlas geheeten, ter oorzaek van zyne lange baerden die de zaden omringen, is zeer gevaerlyk voor de beesten; wanneer zy veel van deze planten eten, krygen zy de haerbollen die hen kwellen, en dikwils van de boerelieden, die niet denken dat deze ziekte van die planten voortkomt, aen kwaedwilligheid of toovery toegeweten worden.

Het Wolven-Hairgras (Nardus stricta) is een zeer hard fyn gras, dat in de drooge meerschen by het afmaeijen dikwils aen de zeissens wederstaet; het hooi van dit gras voortkomende, geeft weinig voedsel; het maekt bollen in de maeg, die zeer moeijelyk van sommige kruidetende dieren kunnen verteerd worden.

Al de soorten van Dravik (Bromus) die ten deele éénjarige planten zyn, brengen meer nadeel aen de weiden toe dan zy voordeel kunnen geven; want door hunne groote vermenigvuldiging die alle jaren door het zaed geschiedt, verderven zy het goed gras; verscheidene van deze soorten met lange, scherpe baerden op de toppen vereenigd, zyn dikwils nadeelig aen het hoornvee, wanneer het er te veel van eet; maer de groote Dravik (Bromus giganteus), als die jong in de meerschen wordt afgemaeid en met het hooi gemengd, is aen de peerden zeer aengenaem.

Alle soorten van Patienciekruid of Zurkel (Rumex), die groen van veel kruidetende dieren wordt gezocht, geven droog zynde, maer zeer gering hooi; toch de gemeene Schaep-Zurkel (Rumex acetosa), die veel in de weiden en elders wast, wordt van de schapen zoo wel groen als droog gretig gezocht.

Verscheidene Kruidkenners hebben bemerkt dat de kleine Zurkel (Rumex acetosella) een uitmuntend goed middel was tegen de verrotting der koeijen, schapen en veel andere kruidetende dieren, die somtyds deze plant met drift beminnen, en ze zelfs door een natuerlyk gevoelen in hunne kwelling opzoeken. Het Onze Lieve Vrouwen Bedstroo (Galium palustris), dat in de vochtige weiden veel groeit, maekt een bitter, slecht, stuer stroo, en de ruwe stengen en bladen die zwak en taei grondwaerts liggen, hinderen het goed gras; derhalve om hare groote vermenigvuldiging.te beletten, moet men die schadelyke plant voor het bloeijen met de wortels uittrekken; men wilt doen gelooven dat deze plant de melk stremmen of stollen kan.

Het Luiskruid (Pedicularis palustris), dat veel in de poelen en grachten der meerschen wast, is aen de schapen ook zeer gevaerlyk.

Het Asschekruid (Cineria palustris)g roeit veel in de poelen der turfmeerschen; alle kruidetende dieren hebben er eenen af keer

van, uitgenomen de geiten die somtyds de jonge toppen afelen. Al de soorten van Paerdesteerten (Equisitum) die meest albier Kattesteerten worden genoemd, en sommige kruidetende dieren eten, verschaffen toch maer een gemeen voedsel, en hinderen het gras door hunne ruwe stengen en diepboorende wortels; men vindt byna geene middelen om hunne vermenigvuldiging te beletten.

De Wolfsmelkplanten (Euphorbia palustris), die somtyds in de moerassige meerschen zoo digt en hoog by elkander groeijen, dat zy het goed gras overwilderen, hebben een scherp, inbytend, melkachtig sap, dat min of meer aen de menschen en beesten gevaerlyk is.

Het Water-Speenkruid (Scrophularia aquatica), dat met harde stengen in de vochtige meerschen groeit, eenen stinkenden geur verspreidt en daerenboven eenen walgachtigen smack inhoudt, wordt van geene beesten groen of droog geëten.

De Water-Gamander (Teucrium scordium), die in de grachten der vochtige zure meerschen groeit, wordt zeldzaem van de beesten aengetast, en als de koeijen door den grooten honger gekweld daervan eten, geeft dit kruid aen hare melk en boter eenen lookachtigen smaek; hetgene ook de Hederik (Erysimum alliaria), die in sommige velden en weiden groeit, ook op de koemelk en boter verrigt.

De Veld-Munte (Mentha arvensis) groeit in de velden en weiden, en wordt by gebrek aen gras van de koeijen geëten; maer men heeft dikwils bemerkt dat, als de koeijen er te veel van eten, die Munte het stollen van de melk belet.

De europesche Water-Malrouwe of Wolfsvoet (Lycopus europaeus), en de Rakket (Sisymbrium amphibium), die beiden in de vochtige meerschen groeijen en eenen onaengenamen geur inhouden, worden nooit van de kruidetende dieren aengetast, en maken droog onder het hooi gemengd eene zeer ongezonde voedering.

De gemeene Wederik (Lysimachia vulgaris) en de PenningWederik (Lysimachia nummularia), groeijen veel in de vochtige meerschen en kanten der grachten; zy worden nooit van de

koeijen aengerand, en als ongelukkiglyk de schapen daervan eten, kunnen die planten bun de besmettelyke verrotting veroorzaken.

Het gemeen Vetkruid (Pinguicula vulgaris), dat in de vette, vochtige meerschen groeit, is ook voor de schapen een zeer gevaerlyk kruid, en wordt derhalve in Engeland, Frankryk en elders meest Schaepdoods-kruid genoemd.

Het kruipende Vyfvingerkruid (Potentilla repens), dat meest in de weiden groeit, en sommige landlieden Aerdbeziekruid willen heeten, is wel aen de beesten niet nadeelig, maer toch door zyne kruipende stengen en wortels, doet dit kruid het goed gras in de weiden versmachten.

De Smeerwortel (Symphytum officinale), die in de medecynen om zyne deugden zoo is vermaerd, maer toch door zyne groote vermenigvulding in de vochtige meerschen het goed gras hindert, verschaft aen het hooi eenen bitteren smack.

Het Duizendblad (Achillea ptarmica), dat van sommigen Nieskruid wordt geheeten, omdat de bladen in den neus gesteken, geweldig doen niezen, en zich met geheel zyne soort in sommige weiden zoodanig voortzet, dat het schier al het gras ten onderen brengt, is wel aen de beesten niet gevaerlyk, maer hindert toch de weiden en geeft daerenboven een slecht hooi.

De Hoefbladen of Ezelspooten (Tussilago farfara) die in sommige weiden zich zoo geweldig voortzetten, dat zy al de goede grazingen verdelgen, maken het hooi een droog ongezond voedsel, waervan de beesten zeer dorstig worden; men moet die planten in het voorjaer, eer zy bloeijen, trachten met de wortelen uit de weiden te steken en de putjes wel toestampen; dan kan het gras in mei nog groeijen en goed zuiver hooi geven. Verder een landbouwer die zyne belangen bemint, zal altyd zorgen van alle gevaerlyke planten die zyne meerschen bederven, aen de kruiddieren zeer hinderlyk zyn en het voedsel van het gras benemen, te weren; maer ongelukkiglyk laten veel boeren zich weinig aen de gevaerlyke en besmettelyke planten gelegen, als zy maer den grooten hoop hooi hebben, zonder te denken wat groot kwaed dit aen hunne beesten kan veroorzaken, daer dikwils

« VorigeDoorgaan »