Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

vergadert, waeruit volgt dat het graen, nog jong en teer zynde, in den winter verkilt, verdrinkt en versterft; derhalve schynt het voordeeliger te zyn dat men de landen tot ruggen brengt, en elke rug, van omtrent 2 meters breed, in 't midden verheven zy, in stede van die bedden plat en van 5 of 6 meters breed te maken, waerop het water dikwils blyft staen; dit schynt zeer noodzakelyk te zyn voor de wintervruchten, zoo als Koorn, Tarwe, enz., die de killigheid van het water niet kunnen verdragen, hetgeen nogtans, als de ruggen te plat geploegd zyn, geschiedt, en geene plaets heeft als die ruggen verheven gemaekt zyn, dewyl het water in de voren afzakt en langs dezelve afloopt. Dit ploegen tot ruggen heeft nog een ander voordeel, welk bestaet in het roeren der aerde, en het dekken van het zaed, enz. als men de voren, nadat de akkers bezaeid, geëgd en gesleept zyn, met eene spade diep uitschiet, en deze aerde met het graen dat in de voren was over de ruggen werpt, zoo zal door dit uitschieten, het graen dat nog op de ruggen bloot ligt, gedekt worden, waeruit ook volgt dat men minder graen tot het zaeijen van een land noodig zal hebben; want hoe beter de granen gedekt zyn, hoe min er van verloren gaen.

Voor al wat zomervruchten betreft, mag men de ruggen breeder maken dan voor het Winter-Koorn; want in den zomer heeft men dit nadeel niet te verwachten, omdat de vruchten door den vorst niet zullen verkillen of verdrinken, gelyk in den winter.

De sleep voor alle landen die bezaeid zyn, is zeer voordeelig, dewyl hy het zaed welk na het eggen nog bloot is blyven liggen, geheel dekt.

De rolle of welle is ook tot alle landen dienstig, inzonderheid voor die welke zeer ligt zyn of daer men veel klonten heeft, of voor het land dat niet wel gesloten is; dikwils zal de grond door het enkel omploegen niet sluiten en kan door de rolle toegedreven worden. Het is ook zeer voordeelig als men den Klaver-grond of weiden omploegt, van alle 2 of 3 meters verre aen elke vore waer de ploeg doorgaet, werkmannen te stellen die met eene spade eene diepe steek aerde uit die vore nemen en boven op de omgeploegde snede regt nederzetten; na eenigen tyd zal die steek

aerde effen geegd of gesleept zynde, dienen om de holligheden te doen sluiten, den grond geheel te dekken en vruchtbaerder te maken. De rolle is ook zeer dienstig wanneer de grond open gevrozen of door de mollen omgeroerd is, al ware het dat de vruchten reeds 8 of 10 centimeters hoogte bekomen hadden. Eindelyk al deze hier voorgestelde bemerkingen, heb ik door proefnemingen ondervonden; men moet zich niet tevreden houden met die een enkel jaer te volgen, want op een enkel jaer kunnen er bezondere toevallen komen, welke de vruchten hinderen en beletten te groeijen, zoo als overvloedige regens of droogte.

ACHTTIENDE HOOFDSTUK.

OVER DE AFLEIDING DER WATERS EN AFSLUITING DER LANDEN.

Het is een ieder bekend wat schade een groot deel van België sedert 25 jaren heeft geleden, door verscheidene nieuwe vaerten die Frankryk gedolven heeft, om zich van het water te ontlasten, en dit regtstreeks naer België af te leiden, en wat kwaed dit overtollig water hier heeft gedaen met op de gronden en erven te blyven staen; de landbouwers, die hieraen blootgesteld zyn, weten best wat vruchten daerdoor zyn vergaen en verstorven, wat meerschen zuer geworden zyn en wat land door het wassen en vallen van dit water styf geworden is, waeruit alle man klaer zag hoc noodzakelyk het was, dit water af te leiden en spoedig naer de lage rivieren te doen afloopen. Nu dit groot werk is door het voorzigtige staetsbestuer aen de kamer der volksvertegenwoordigers voorgesteld, en door de wet van 1846 aengenomen. In het jaer 1847 zyn twee millioenen franken gestemd om dit werk te beginnen, en eene vaert van Deynze naer Schipdonck te delven, het water door de vaert van Zelzaete langs St-Laureyns, naer Damme tot Heyst in de zee te doen loopen, en te zorgen dat een ieder voor de schade door dit overtollig water veroorzaekt zou behoed zyn; het ware te wenschen dat zoo een wyzelyk geschikt werk spoedig ten uitvoer en geheel tot stand gebragt wierde.

Na het voltrekken van zulk een nuttig werk, zal een ieder kunnen zorgen van waterloopen te maken om met die vaerten te vereenigen, en te trachten zyne gronden te bevryden, waerop het water te lang blyft staen; voor sommige meerschen en weiden is het niet schadelyk dat het water uit de rivieren overstroomt, als het er niet langer dan zeven of acht dagen in het voorjaer blyft opstaen; zelfs is dit zeer voordeelig en dient op sommige meerschen en weiden voor vet, doet de mollen vlugten, en is ook altyd zeer goed voor het verdroogen der grazen; maer aen de landen is het altoos zeer nadeelig.

Een landbouwer moet dan zoo voor deze waterloopen zorgen, dat hy meester is het water op en af zyne weiden naer wille te laten loopen; verder moet hy trachten te zorgen dat alle zaeilanden zoo gelegd worden, dat er geen water blyft staen versterven; want dit staende water is zelfs op goede warme landen het verderf van alle vruchten. Men moet by natte winters nazien waer dit water blyft staen, om in tyd van-droogte die waterloopen te kunnen maken, en dit door grachten naer de leegte te brengen. De grachten rondom een stuk land op eenen behoorelyken afstand geplaetst en met houtgewassen beplant, zyn zeer voordeelig: zy dienen tot beschutting van de vruchten, zoo wel voor beesten als winden. Derhalve kan men aen leege stukken land niet beter doen, dan die door grachten met houtgewas aen de boorden beplant, af te sluiten, welk belet dat de schrale winden al hunne kracht op de velden uitwerken; want de wind wordt in de kanten welke de afsluitsels maken, tegenhouden en zyne kracht gebroken; derhalve kan hy zooveel kwaed aen de vruchten niet meer veroorzaken. Die kanten zyn zeer voordeelig in sommige landstreken; ten eerste, zy dienen voor brandhout, en ten tweede, voor grazing om de kruidetende dieren te voeden. De ondervinding leert dat de wintersche koude scherpe winden, in opene velden, dikwils het Koorn en andere vruchten doen uitsterven en overtollig verdunnen, hetgeen op andere plaetsen, die tegen dusdanige winden beschut worden, niet geschiedt.

Daerenboven zyn deze afsluitsels zeer bekwaem om de vruchten voor de kwade luchten, dampen en rymen te bevryden; ook zyn

die kanten zeer goed in zandachtige landen: zy beletten dat de winden het zand mede te slepen en de wortels der vruchten bloot doen vliegen, hetgeen men in openstaende, zandachtige velden dikwils bemerkt; dit is zoo klaer, dat er niemand die eenige ondervinding en kennis van den landbouw heeft, daeraen kan twyfelen; want niet alleen in den winter, maer ook in den zomer zyn de winden schadelyk aen de vruchten, en beletten den wasdom derzelve.

De afsluitsels van hagen en kanten beletten ook dat de vruchten, groot en zwaer geworden zynde, zoohaest tegen den grond gedreven worden; welk meer plaets heeft in de opene velden, waer de kracht van den wind niet benomen wordt het zyn dan deze grachten, hagen en kanten, die aen den landbouw een groot voordeel verschaffen. Eindelyk men ziet genoeg, en de natuer van sommige landstreken leert het ook volkomenlyk, dat er nog veel verbeteringen aen den landbouw kunnen worden toegebragt; maer dat de onkosten dikwils beletten die te verrigten, en vele landbouwers hierom nalaten de grachten en waterloopen te delven, hoewel zy nogtans het vierdubbel dier onkosten zouden winnen, met de vruchten tegen het ondervloeijen te bevryden.

NEGENTIENDE HOOFDSTUK.

OVER DE VERDEELING VAN EEN BEBOUWBAER STUK LAND, OM HET TOT VERSCHILLENDE BEZAEIJINGEN TE SCHIKKEN.

De schikking der landen is zonder tegenspraek eene der noodzakelykste kennissen voor het bestuer der landeryen. Niets vereischt meer zorgen dan den landbouw; niets is noodiger dan de landen beurtelings tot het bezaeijen te schikken, want alle bewerkingen tot verbetering der gronden, om eenen voordeeligen uitslag te bekomen, kunnen maer onvolmaekt blyven, indien men den keus der planten, gewassen en vruchten niet volgens de velden schikt en verzuimt van die beurtelings te zaeijen, en de eene door de andere op eene behoorelyke wyze te vervangen; want het

is niet genoeg van op hetzelfde land, veel achtervolgende jaren goede vruchten zonder kosten in te oogsten men moet zorgen dat die oogst altoos voordeelig zy en dat de landen geene krachteloosheid verkrygen. Het land is wel van natuer niet ondankbaer, doch het geeft aen een ieder maer de belooning volgens zyne bewerking; derhalve moet iedereen trachten de meeste voordeelen mogelyk zynde daeruit te trekken en zorgen, ten eerste, dat de voortbrengsels zooveel mogelyk aen de noodwendigheden der landstreken toepasselyk zyn; ten tweede, dat de landen die dezen oogst opgeleverd hebben, nauwkeuriglyk zuiver en in staet zyn om hunne vruchtbaarheid te behouden en gedurig nieuwe vruchten voort te brengen, zonder iets van hunne krachten te verliezen.

De goede uitslag der landbouwkunst bestaet ook veel in eene achtervolgende behoorlyke orde, in geene moeite te sparen om de landen diep te beploegen, en de onkosten der noodige vette niet te verzuimen, die de landen altoos zeer verbeteren.

Derhalve zal een behendige landman ook wel zorgen van zyne voedering te vermeerderen, om volgens noodzakelykheid een genoegzaem getal beesten te kunnen houden, en op tyds vette aen zyne landen te bezorgen. Want het is in op tyds de landen te vetten en de eene vruchten door de andere te vervangen, dat ook de kunst van het landbouwen bestaet: de ondervinding heeft bevestigd dat de Tarwe hier te lande, in de stoppels van hare familie gezaeid, geenzins wel zal aerden. De Tarwe na de Gerste zal ook niet wel wassen, tenzy in zware, vette gronden, die nog van july tot in october omgeploegd, en door wel mest en vette verbeterd zyn; de Rogge na de Rogge gezaeid, zal in sommige landen wel aerden, maer toch zeer veel van zyne hoedanigheid verliezen, en als men na den Roggeoogst, Rapen, Erten of Aerdappels plant of in de Rogge Klavers zaeit, dan zal de Rogge nadien wel aerden en eenen voordeeligen oogst voortbrengen, indien de onvermydelyke dampkring dit geenzins verhindert. Als de grond zyne krachten tot het voortbrengen van een zeker slach van moesplanten heeft verloren, moet men dien wel vetten, en die moeskruiden door andere vervangen, en nooit geene twee volgende jaren dezelfde planten op denzelfden grond zaeijen. Van al de

« VorigeDoorgaan »