Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

TWEEDE HOOFDSTUK.

OVER DEN REUK DER PLANTEN.

God heeft door zyne voorzienigheid aen den mensch het zintuig van den reuk geschonken, om over de gesteldheid en den aerd van eenige dingen te oordeelen, hoewel die toch nooit zoo zeker en zoo vast is als de smack.

Er zyn nogtans sommige reuken, welke ons noch min noch meer bewegen als den smaek; want al wat zuer is, en bezonderlyk de Azyn, verwekt den reuk: zoo doen ook de scherpe planten, als Look, Ajuin, enz., welke niet alleen den smack, maer ook den reuk lastig vallen. Somtyds ook worden de krachten van ettelyke dingen uit den reuk alleen bekend, zonder de hulp van den smack, gelyk het gebeurt met het mest, welk het niet betaemt te proeven, alsook de spyzen die door verrotting bedorven zyn.

Voorts het stof van de riekbare planten, die onzen geest en de hersenen verheugen, komt gemeenlyk van de dampen en rook, die door de hitte der zonne veroorzaekt worden. Veel natuerkenners zeggen, dat de reuken die men in de planten ontmoet, niet alleen van de warmte, maer ook van de koelte voortkomen; dat de welriekende planten, in de welke eenige bytachtige stoffe gevoeld wordt, meest al warm van aerd zyn, en die eenigzins naer het zuer rieken, voor koud van natuer te houden zyn. Sommigen willen door den reuk de kenmerken eener plant onderscheiden; maer dit onderscheid is nooit duidelyk, want de reuken veranderen in eene bloem zeer ligt, en volgens de standplaets alwaer zy bloeit op de Alpen is de reuk van de bloemen gemeenlyk sterker; die elders zonder geur zyn, geven aldaer dikwils eenen aengenamen reuk, by voorbeeld, de bloemen van de Androsace, enz. De Look, die by ons eenen sterken reuk heeft, riekt weinig in Italië; er zyn zelfs byna zooveel onderscheidene soorten van reuken, als er bloemen bestaen. Dat er zelfs zooveel onderscheidene soorten van reuken zyn als riekende lichamen, ook in dezelfde soort, blykt uit de honden, die hunnen meester op

:

den reuk, uit eene groote menigte verzamelde menschen zullen vinden. Daerenboven kunnen de reuken niet bepaeld en dus onder de kenmerken der geslachten niet aengenomen worden; want de reuk die voor een kind walgelyk is, is dikwils aengenaem voor eene bejaerde vrouw; een boer in eenen apothekerswinkel komende, zal door den speceryreuk als in bezwyming vallen, daer hem de reuk van den koeijendrek nimmer zal vervelen. Hetgeen wy van den reuk gezegd hebben, vinden wy ook in den smaek; het is eene bekende spreekwys, dat men over den reuk of smack niet twisten moet.

DERDE HOOFDSTUK.

OVER DEN SMAEK.

De smaken, uit dewelke men de krachten der gewassen, vruchten en droogeryen kent, zyn veel zekerder dan de reuken. De smaken die men in het plantenryk bemerkt, zyn negen in getal.

De drie eerste zyn warm, te weten : scherp, bitter en zout; de tweede drie zyn koud wrang, zerp en zuer; de drie laetste zyn middelmatig, tusschen de koude en hitte, als zoet, vetachtig en laf of smakeloos.

Men noemt gewoonlyk scherpen smaek (acris) die sterk in het proeven is, op de tong byt, in den mond nypt, en geweldiglyk verhit en brandt, zoo als de peper, enz.

De bittere smack (amarus) is zoo heet niet als de scherpe; maer toch alle bittere smaken zyn warın en droog van krachten, die alle overvloedige vochten wegnemen en beletten dat er in 't lyf verrotting komt; zoo als de gemeene spreekwys zegt: bitter in den mond, maekt het hert gezond.

De zoute smack (salsus) heeft ook eene verdroogende kracht, en is daerby een weinig samentrekkende, maer ook doordringende, afvagende en zuiverende, door welke kracht hy vleesch, visch, enz., bewaert.

De wrange smack (acerbus) is scherp en wringt zeer de tong, haer ongelykelyk verdroogende, ruw en oneffen makende; de wrange gewassen zyn geheel koud van aerd en hard van stoffe, en derhalve moeijelyk om verteren, zoo als de onrype Peren, Appels, Druiven en meer andere vruchten, die het lichaem hinderen en onze natuerlyke goede vochten benemen.

De zerpe smack (austerus) is ook wrang, maer wat zachter en aengenamer en ook wat koud en droog; maer op de tong niet zoo wringende noch ruw. Zeer veel vruchten en andere dingen worden tusschen wrang en zerp gesteld, omdat zy van zerp dikwils zoet kunnen worden.

De zure smaek (acidus) byt zonder eenig gevoelen van hilte op de tong, met de omliggende deelen van den mond en de keel; zyne kracht is geweldig, door de fynheid en dunheid der stoffe, zoo als de azyn. Alle zure stoffen en vruchten of dranken, zoo als de citroenen, limoenen, enz., verkoelen en doordringen ligtelyk, en hebben eene toenypende kracht. Alzoo zyn zy niet ontstekende noch scherp, en onder de derde hoogte van hitte gesteld. Door haren kouden en samentrekkenden aerd, dryven zy alle vloeden van het lichaem terug; daerenboven door hare verdroogende kracht, bedwingen en stelpen zy alle uitbreking van het bloed.

De zoete smack (dulcis) is aengenaem en lieflyk, verheugt de tong en is door geene merkelyke eigenschap verzeld. Alle zoete stoffen ontdoen en ontlossen, maken ruim en breed, verzachten de ruwigheden, vervoorderen en helpen de tering en verdouwing der spyzen en hebben eene vochtige eigenschap, welke met onzen aerd en wezen overeen komt; zy zyn ook matelyk warm van kracht, want geene dingen die zoet zyn, worden voor koud van acrd aenzien, hoewel men nogtans iets zoet vinden kan dat koudachtig is, te weten, hetgene waterachtig van stoffe is.

De vette of smeerachtige smaek (pinguis) is zonder eenige merkelyke hitte, dikwils ook eenen zoeten smack hebbende. Deze bestaet in eene middelmatige stoffe, tusschen de grove en fyne gesteld zynde, dewelke vochtig is, maer toch niet waterachtig, en tusschen de hitte en koude gesteld wordt. De vette smaek is niet

alleenlyk in het roet of olie van sommige dingen, maer ook in de witte Maluwe, Heemstwortels, enz. Ook alle vette planten verwyden, vermorwen, vervochtigen en effenen alle ruwigheid en brendie in haren eersten stand.

gen

De laffe smack (insipidus), van sommigen exqualis genoemd, die onsmakelyk, doof of plat zou mogen heeten, wordt voor geenen merkelyken smaek gehouden, aengezien hy door geenen werkelyken smaek is verzeld, die het gevoelen beweegt, gelyk in sommige vruchten, zoo als de Pompen, Kauwoerden, Meloenen, Spelte, Gerste, Tarwe, enz. De stoffe van deze vruchten is wel grof en dik, maer nogtans niet aerdachtig of droog en nypende noch samentrekkende, maer wel met eenige vochtigheid voorzien.

Dit is het getal der ongemengde smaken, door dewelke van het wezen en gesteldheid van de stoffe der gewassen en ook alle andere geneesmiddelen geoordeeld wordt. Ik moet hier nog byvoegen, dat meest in onze kindsche jaren ons behaegt al wat zoet is, maer in rypere jaren beminnen wy wat scherp is. Alle planten die in 't wilde groeijen, zyn gemeenlyk hard, bitter of wrang van smaek; maer worden door de kweeking zachter en zoeter, zoo als de Appels, Peren, Aelbeziën, enz., die in de hoven gekweekt zynde, zoo zacht en smakelyk worden, dat velen zouden denken dat zy eene bezondere soort zyn. Veel andere planten worden ook daerdoor zeer aengenaem van smaek, by voorbeeld, de wilde Chicorei verliest door het kweeken in de moeshoven voor het grootste gedeelte hare bitterheid. Aldus is het kenmerk van den smaek ontleend ook zeer onzeker voor dengenen die daerdoor eene plant wilt rangschikken, want de smack is dikwils zoo bedriegelyk, dat men daerop alleen niet bouwen mag.

VIERDE HOOFDSTUK.

OVER DE KLEUREN DER BLOEMEN.

De kleuren der bloemen werden eertyds by de oude Kruidkenners ook voor een vast kenmerk der soorten aengenomen; doch dit is zeer onzeker en veranderlyk, want in de bloemen is niets zoo onstandvastig als de kleuren. De violette, roode, purpere en blauwe bloemen veranderen zeer ligt en dikwils in witte en andere kleuren; voornamelyk op de Alpen nemen zy witte kleuren aen gelyk by voorbeeld, die van den Leverbalsem en de Silene; zoo ook de meeste soorten van het Klokskenskruid, die door de zonnestralen dikwils veranderen. Veel planten die blauwe bloemen dragen, veranderen gewonelyk in purperachtige kleuren; zoo als het Chicoreikruid, Senegroen, Savie, Muisoor, enz.; de bleekblauwachtige bloemen gaen gemeenlyk over tot een roodachtig kleur; maer de Pimpernel, Saxifraga, Duizendblad, enz., die gele bloemen dragen, veranderen zelden van kleur, en nog veel zeldzamer de bleekgele: het is derhalve het geel kleur dat in de zonneschermige bloemen vooral ten aenziẹn van het kenmerk, volgens den baron Haller, moet opgegeven worden; hierom onderscheiden ook sommige kruidkenners, wegens de gele kleuren, de Lente-Helenum en het Sterrekruid; en in het stelsel van Heister, wordt de gulden Roedeplant (Virga aurea) van de zilveren onderscheiden. Echter ondergaet deze regel duizend uitzonderingen, zelfs in de samengestelde bloemen men ziet zulks ook in de Cymbolinen, Anemonen, Ranunkels, Angelieren, enz.; dat nog meer bemerkbaer is in de Balsaminen, die aen eene en dezelfde plant bloemen van onderscheidene kleuren dragen. Hetgeen plaets heeft omtrent de kleuren der bloemen, bemerkt men ook ten aenzien van die der vruchten, van de zaden, van den wortel en de bladen. Derhalve is het schier onmogelyk voor een kruidkenner juist al de onderscheidene kenmerken te beschryven, dewyl zeer veel planten op denzelfden steng verscheidene kleuren van bloemen dragen, en ook dikwils door haren stand van kleur veranderen.

« VorigeDoorgaan »