Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

gevlekt en eene schoone witte sterre zouden verbeelden, indien de andere bloembladen ook gevlekt waren.

[ocr errors]

[ocr errors]

Men kan by onze bloemisten de volgende soorten bekomen, die allen meest in potten, in de matige serren, 's winters worden gekweekt, en waervan velen onlangs van de Kaep en van Amerika zyn overgevoerd en allerschoonste bloemen dragen: de Gladiolus alatus, angustus, bicolor, — carneus grandiflora, — Colvilla, cuspidatus, elegans, formosissima, en de Gladiolus Gandavensis, die alhier te Gent by Alex. Verschaffelt uit het zaed gesproten en nog zeldzaem verspreid is; de Gladiolus Queen Victoria, die onlangs uit het zaed gewonnen is; de Gladiolus roseamundii, — triumphans, — versicolor,— hybridis, Adelaïde, - Beauté rouge,— Belvédère, — Candollei,—emicans, Esmeralda, Grétry, — Hermannii, — imperialis, — majestuosus, splendens, viridis, tubatus, - Watsonius, en meer andere.

[ocr errors]
[ocr errors]

Al deze lieflyke planten, met hare schoone bloemen, kunnen op teilen in de oranjery gezaeid en vervolgens in potten verplant worden, en moeten 's winters in de matige serren verblyven; men kan die ook op broeibakken, onder het glas, en op belommerde plaetsen zaeijen.

ZWYNSBROOD, Verkensbrood, in't fransch Pain de pourceau, in 't latyn Cyclamen, is onder de 2o klasse, 7° sectie der trechtervormige bloemplanten van Tournefort gesteld; door Jussieu onder de familie van de Wederik, en onder de 5 klasse van Linnaeus, Pentandria monogynia, planten die met vyf meeldraedjes bloemen en maer één stampertje hebben.

Het europeesch Zwynsbrood (Cyclamen europaeum van Linnaeus) is eene langlevende kruidplant van Europa, die veel in Frankryk, Duitschland, België en elders in de bosschen groeit; wordt alhier in de kruidhoven geplant, en groeit met niervormige, donkergroene en wit gevlekte bladen aen de wortels, waeruit meest in april schachten spruiten, die omtrent 20 centimeters hoog wassen en witte purperachtige bloempjes voortbrengen; men vindt er heden veel medesoorten van, die met enkele en dubbele bloemkransen bloeijen, welke reukloos zyn.

Het persiaensch Verkensbrood (Cyclamen persicum van den Hortus Kew.) is eene langlevende kruidplant van het eiland Cyprus, die alhier 's winters in de oranjehuizen wordt gekweekt en hartvormige bladen heeft, die van boven groen en van onder purperachtig zyn; bloeit meest van in maert, met roode of witte. bloemen, volgens de medesoorten, die welriekende zyn.

Het Zwynsbrood met Klimopbladen (Cyclamen hederaefolium van den Hortus Kew.), is eene langlevende kruidplant van Italië, die alhier in de vrye lucht wordt geplant; bloeit meest in mei, met witte en roode bloemen, die eenen aengenamen reuk hebben.

Het Zwynsbrood van Cos (Cyclamen coum) is eene langlevende kruidplant van Griekenland, die alhier in de kruidhoven wordt geplant en met niervormige bladen groeit, die van boven groen en van onder purper zyn; bloeit meest in april, met roode bloemen en breede bloembladen, die zeer lieflyk versieren.

Deze planten worden veel in den herfst in potten geplant, om 's winters in de groenhuizen te zetten, alwaer zy dikwils van in february beginnen te bloemen; zy kunnen in het voorjaer worden gezaeid, en worden ook voortgekweekt door de gebobbelde wortels in vier stukken gesneden, waeraen eene oogboot moet blyven, om aenstonds te planten; dit kan alle drie jaren verrigt worden.

• Men noemt deze plant Zwynsbrood, omdat de verkens de wortels opzoeken en geheel uit de aerde halen en opvreten; in sommige streken van Duitschland en Frankryk worden deze wortels als geneesmiddel aen de zwynen gegeven, om er den vurigen brand mede te verdryven; maer door menschen inwendig genomen, zyn zy zeer gevaerlyk, ja zelfs doodelyk voor degenen die er van eten. Deze wortels werden voordezen gestooten om op de klier- en kropgezwellen te leggen en gebruikt voor de speen te genezen, welke zy openen en den vurigen brand uit trekken; het sap der wortels werd met honig gemengd, om het gezigt te verklaren, de puisten in het aenzigt en de kleine gezwellen des hoofds te genezen. Het Zwynsbrood bezit ook eene buikzuiverende kracht.

VIERDE AFDEELING.

EIGENSCHAPPEN DER GEWASSEN.

VERDELGING DER ONGEDIERTEN. ZIEKTEN EN KWALEN DER PLANTEN. - KWEEK DER FRUITBOOMEN. BEWERKING DER ONBEBOUWDE LANDEN, ENZ., ENZ.

EERSTE HOOFDSTUK.

OVER DE KRACHTEN DER PLANTEN.

De krachten of magt der gewassen, in 't latyn facultates genoemd, zyn de inwendige krachten niet, waerdoor zy leven, groeijen, bloeijen en vruchten voortbrengen, maer degenen die zy in 's menschen lichaem verrigten.

Deze krachten zyn tweederlei : sommigen van die veranderen of verkeeren 's menschen lichaem en werken op eenige leden of deelen.

Anderen geven voedsel, en dienen om te voeden en de stoffe des lichaems te vermeerderen en te onderhouden. Alle gewas dat dergelyke krachten in eenige zyner deelen heeft, is voedsel en wordt derhalve in 't latyn alimentum geheeten; maer degenen die het lichaem verkeeren en eenige ziekte kunnen overwinnen, worden medicamenta (medecyn-drogen, winkel- of officineel planten) genoemd.

De krachten van de medecynplanten zyn velerhande; sommige van die zyn eerste en tweede kracht gerekend; daerna komen die, welke men derde kracht heet; de laetste, welke van de andere drie niet voortkomen, worden vierde kracht genoemd. Deze eerste krachten komen van de vier elementen des werelds, te weten, vuer, locht, water en aerde, zonder toedoen van iets anders. Daerom houdt men die ook voor de grondkrachten van het plantenryk, uitgenomen de vierde kracht, welke geene openbare of merkelyke eigenschap heeft.

Voor de eerste houdt men de krachten die verwarmen, ver

koelen, vochtig maken, droog maken, en voorts alle die uit de samenvoeging van deze voortkomen, zoo als warm en vochtig of warm en droog, koud en vochtig of koud en droog maken. Tusschen deze krachten, is eene andere middelmatige kracht, welke van dien aerd is, dat zy haer vocht naer de gesteltenis van hetgeen waer by zy gevoegd wordt, vermeerdert. Want al hetgeen tot stoffe van dranken of medecynen gebragt wordt, is niet van eenerhande hoedanigheid of even hoog en werkelyk van krachten, en sommigen van die, met er iets anders by te voegen, verwarmen, verkoelen, verdroogen en vervochtigen zachtelyker dan de anderen; sommigen doen hetzelve wat meer, en anderen, door weeking, overhalen of distilleren, zyn geweldiger van kracht.

:

Deze verscheidenheden van krachten worden verschillig begrepen en door vier verscheidene graden verdeeld de eerste graed bevat al de krachten welke van de middelmatige of van de matige zeer weinig verschillen of afwyken, op zoo eene wyze dat zy ons lichaem wel veranderen, maer niet merkelyk; zoo dat men eenige bewyzing van doen heeft, om met redenen te betoonen dat zy iets uitgewerkt of gedaen hebben, gelyk de olie van roozen, die zoo van krachten is, dat zy degenen die verhit of verbrand zyn, verkoelt, maer nogtans degenen die verkoud zyn, hinderlyk is; waeruit wel blykt, dat zy meer verkoelt dan verwarmt. Nogtans vindt men in haer geene geweldige verkoeling, maer wel eene die de middelmatige getemperdheid naest by komt. Op dezelfde wyze moet men oordeelen van de krachten, welke van eene matige gesteltenis, eenigzins naer de hitte, vochtigheid of droogte afgeweken of geklommen zyn.

Tweede graed. De tweede hoogte van de krachten is in de dingen, die merkelyk droog, nat, koud of warm kunnen maken; zy hebben geene bewyzing van doen om dat de betoonen, zoo als men by sommigen vindt.

Derde graed. Tot de derde hoogte klimmen degenen die de krachten van de voorgaende hebbende, nogtans niet al te geweldig zyn.

Vierde graed. De vierde en allerlaetste hoogte, is van alle de genen, die met geweld hunne werking weldra of straks ten einde

brengen en zeer verre van de middelmatigheid afgeweken zyn; te weten, onder de heete planten, die zeer scherp en brandend zyn en op het naekte vel of huid blaerkens trekken en schorft maken; onder de koude, die het gevoelen der menschen verdooven en benemen. Men vindt geene die in den vierden graed droog en te samen ook niet brandend zyn.

Terwyl de krachten op de plant niet zigtbaer staen geschreven, zoo vallen zy ook niet aenstonds in het oog van eenen kruidkenner; dezelfde plant kan ook dikwils tot een verschillend gebruik dienen; maer vóór dat men die gebruikt, is het zeer noodzakelyk al de natuerlyke eigenschappen eerst te kennen, en niet de plant te leeren uit het gebruik; want by voorbeeld, iemand die eerst den Wolfswortel (Aconitum napellus) acntreft, zonder daervan onderrigt te zyn, kan niet weten dat hy vergiftig en doodelyk is. Wie zal zeggen als hy de Nachtschaduwe (Atrapa belladona) op zoo eene schoone wyze met hare rype vruchten versierd ziet staen, dat die plant zoo vergiftig en gevaerlyk is?

Daerom al de eigenschappen van dergelyke vergiftige planten worden nooit dan door de leerwyze bewezen; want de proefneming zou men ten al te duren pryze gekocht hebben. Derhalve is ook niets aengenamer aen eenen leerling in de Kruidkunde dan het opgeven van een soortlyk onderscheid, om met den eersten opslag te bemerken of het heilzame, nuttige, voedzame of vergiftige planten zyn, en wat nut men daeruit kan trekken. Om die allen wel te onderscheiden, heb ik by het grootste getal winkelplanten het woord officineel gevoegd; want het past niet dat een kruidkundige by de apothekers ga om de planten te leeren kennen; maer het is noodig dat cen apotheker door een kruidkenner onderrigt worde.

« VorigeDoorgaan »