Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

Men vindt heden verscheidene soorten van die kruid planten; de eenen zyn langlevende en de anderen moeten alle jaren in de bloemtuinen gezaeid worden.

De verhevene Ridderspoor (Delphinium elatum van Linnaeus) is eene langlevende kruidplant van Siberië, die in struiken met stengels, meer dan 1 meter hoog wast, en met groene gekerfde bladen, aen de stelen en wortels verdeeld; bloeit hier meest van juny tot july, met aren en pyramidevormige trossen, en zeer schoone dubbele, hoogblauwe bloemen, waervan men verscheidene medesoorten vindt met enkele en dubbele bloemen.

De Ridderspoor met groote bloemen (Delphinium grandiflorum van Linnaeus) is ook eene langlevende kruidplant van Siberië, die met zeer gebladerde stengels 80 centimeters hoog wast; bloeit alhier in juny, met lange aren op de toppen en allerschoonste blauwe bloemen.

De Bastaerd-Ridderspoor (Delphinium hybridum van Willdenow) is eene langlevende kruidplant van Rusland, die met stengels omtrent 60 centimeters hoog wast, met gekerfde en uitgesnedene bladen; bloeit hier in juny met zeer lieflyke blauw gespikkelde bloemen.

De Delphinium Aconitifolium van Linnaeus, is eene langlevende kruidplant van Spaenje, die met stengels omtrent 50 of 60 centimeters hoog groeit; bloeit meest in juny, met donkerblauwe éénbladige honigkelken, die donkere zaedhuisjes voortbrengen.

Men heeft van deze planten, die op de wyze van de Pioenen worden gezaeid, de volgende medesoorten verkregen, die allen langlevende zyn en allerschoonste verschillige blauwkleurige bloemen dragen, die geene gedaente van Spooren hebben, zoo als de Dolfynbloemen gemeenlyk bloeijen: De Delphinium Barlowii, door zyne schoone bloemen zeer vermaerd; Delphinium cheilanthum, grandiflorum maximum, grandiflorum fl. pleno, flore pleno en fl. rubro, - Delphinium hirsutum, -halmii,— perenne, — pictum, — Requienii, — chinense, — albo, flore lilacino,

[ocr errors]

[ocr errors]

tricolor,

[ocr errors]

flore pallide coeruleo, en

meer andere die uit het zaed zyn gesproten.

De Delphinium Ajacis van Linnaeus is eene éénjarige kruidplant van de Dauphinesche gebergten, die met gekerfde en uitgesnedene bladen groeit, en stengels van omtrent 60 of 70 centimeters hoog; bloeit alhier meest in july, met aerachtige bloemtrossen, dubbele en ook enkele bloemen, waeronder gryze, roodachtige, rooskleurige, witte, violette en met andere kleuren zyn, die ook van spooren en op de vleugels verschillen, en waervan de kleine Ridderspoor (Delphinium nana) eene medesoort is.

De luizenvergiftige Ridderspoor (Delphinium staphisagria van Linnaeus), is eene éénjarige kruidplant van het Zuiden van Frankryk, die met stengels en gekerfde, handvormige bladen groeit; bloeit hier meest van july tot in augusty, volgens de medesoorten, met blauwachtige bloemen, die vier bloembladen in de kelken hebben en honigkelken die korter dan de bloembladen zyn, en plompe zacdhutjes met veel zaedjes voortbrengen.

Het zaed van de Ridderspooren Ajacis en Staphisagria heeft eenen bitteren, scherpbrandenden smaek; 12 of 13 greintjes daervan ingenomen, zegt Grimaud de Caux, is genoegzaem om eene geweldige braking en purgering te verwekken, en als dit in meerdere dosis zou worden genomen, kan het zeer droevige gevallen veroorzaken en den mensch vergiftigen, gelyk men door proeven op beesten gedaen, heeft bewezen. Sedert heeft men het inwendig gebruik van dit zaed teenemael verworpen; de kundige Orfila noemt die plant Staphisagrie, Herbe aux poux, en stelt ze onder de doodelyke vergiften; hy zegt dat het zaed zeer krachtig is om uitwendig te gebruiken en de luizen, vlooijen en ander ongedierte mede te dooden. Dit zaed in poeijers gestampt en in den azyn geweekt, is zeer goed om het hoofd en de kleederen te reinigen, en werd derhalve van de oude Kruidkenners Herba pedicularis genoemd. De bloemen werden ook met roozewater bereid, om de roode loopende oogen mede te genezen. De vergiftigende krachten van het zaed komen voort, zegt de doctor Feneulle, uit eene loog-zoutachtige stoffe die het inhoudt en in de geneeskunde bekend is onder den naem van Delphine, een witachtig sap dat uitnemend bitter en zuer smaekt, in het water niet smelt, maer wel in vlugtige vochten, zoo als

wyn en andere geestryke dranken. Sommige Kruidkenners denken dat de Delphinium aconitifolium ook eene vergiftige kracht bezit. De Delphinium consolida van Linnaeus, eene éénjarige plant die in België in de velden en weiden wast, schynt ook eenen zuer-bitteren smaek in te houden, dewyl al de kruidetende dieren zich van die plant verwyderen, zonder ze aen te raken of

te eten.

RIETGRAS, Aerdamandel, in 't fransch Souchet, in 't latyn Cyperus, is onder de 15° klasse, 4° sectie van Tournefort gesteld, der planten die met drie meeldraedjes bloeijen of bloembladlooze planten; door Jussieu onder de familie van de Boterbloemplanten, en onder de 3o klasse van Linnaeus, Triandria monogynia, planten die met drie meeldraedjes bloemen en maer één stampertje hebben.

Het Rietgras of eetbare Aerdamandel (Cyperus esculentus van Linnaeus), is eene langlevende grasplant van Egypten, die ook in Italië wast, met strooachtige, driehoekige stengels, die maer 30 centimeters hoog groeijen, en veel bladen, kroonwyze geschikt en puntig lang, welke aen eene zaeg gelyken. Deze plant groeit met gebobbelde, overeenliggende wortels, die de grootte van eene Amandel hebben en aen een klein Aerdappeltje gelyken; zy zyn eetbaer en houden eenen goeden smaek in.

Het schynt dat deze plant, die hier in den kruidhof der Hoogeschool wordt gekweekt, van de oude volken was bekend, dewyl men in de heilige Schriftuer beschreven vindt dat de aertsvader Jacob pappen van den Cyperus esculentus maekte en aen zyne kinderen te eten gaf.

Het Rietgras of Papierriet van den Nyl (Cyperus papyrus van Linnaeus), is eene langlevende rietplant van Egypten, die ook in Sicilië groeit, met driekantige, rietachtige stelen of stengels, met vlokachtig merg gevuld, dat eene lymachtige stoffe inhoudt, waermede de inwoners van Egypten zeer goed schryfpapier maken; deze plant moet alhier in de warme serren gekweekt zyn.

Het slymachtig Rietgras (Cyperus viscosus van Willdenow), komt van Zuid-Amerika en wordt hier ook in de matige serren gekweekt.

Het indiaensch Rietgras (Cyperus alternifolius en C. paniculatus van Linnaeus), dat zeer lieflyk met bloemtrossen bloeit, groeit meest in Madagascar en elders in de Indiën.

Het kastaenjeachtig Rietgras (Cyperus castanea van Willdenow) groeit veel in de Oost-Indiën.

Men heeft hier ook in België het lang Rietgras (Cyperus longus van Linnaeus), dat in de poelen, grachten, staende en loopende waters wast, met driehoekige gebladerde schachten, kroonwyze geschikte bloemen, bloote stelen en achtereenvolgende aren.

Deze planten worden meest in het voorjaer door wortelscheiding en ook door het zaed vermenigvuldigd.

RIETGRAS, Waterlisch, Waterlint, in 't fransch Ruban d'eau, in 't latyn Sparganium, is onder de 15° klasse, 4o sectie van Tournefort gesteld, der planten die met meeldraedjes bloeijen; door Jussieu onder de familie van de Donzen en Waterplanten, en onder de 21° klasse van Linnaeus, Monoecia triandria, éénhuizigendriemannigen.

Het takkig Rietgras of Waterlisch (Sparganium ramosum, van Willdenow), is eene langlevende kruidplant van Europa, die in België in de vyvers, staende en loopende waters groeit, met veel geknoopte wortels en lange, smalle bladen, die langer en smaller dan het geel Lisch zyn, en waertusschen effene, gladde stengels zonder knoopen uitspruiten, die omtrent 1 meter hoog wassen, op welker toppen van in juny tot in augusty trossen met schoone bleekrooze, witachtige bloempjes bloeijen, die in 't midden geel safraenachtig gekleurde meeldraedjes hebben, en kleine ronde bollekens met kleine zaedjes vervuld voortbrengen.

Het hoog Rietgras (Sparganium erectum van Linnaeus), groeit ook in België in de poelen en loopende waters, met driekantige regte bladen, en getakkelde stengels die alle jaren uit de wortels spruiten en begint in juny te bloeijen, met bleekrooze, witachtige bloemen.

Het eenvoudig Rietgras (Sparganium simplex van Willdenow), groeit ook in België en elders, in de poelen en staende waters.

Het Waterlisch (Sparganium natans van Linnaeus), groeit in België in de grachten en poelen, met platte, liggende bladen. Ik heb het weinig zien bloeijen.

De oude Kruidbeschryvers noemden het Rietgras Gladiolus aquatilis, hetgeen Waterlisch wilt zeggen. Dit kruid bezit eene verkoelende kracht. De wortels en het zaed, zegt Dodonaeus, werden in de oude tyden ingenomen, om de beten der slangen te genezen; maer de nieuwe Kruidbeschryvers hebben die middelen verworpen en door andere vervangen, die krachtigere uitwerksels hebben.

RIETPLANT, gemeen Riet, in 't fransch Roseau, Canne, in 't latyn Arundo, is onder de 15° klasse, 3o sectie van Tournefort gesteld; door Jussieu onder de familie van de Grasplanten, en onder de 3o klasse van Linnaeus, Triandria digynia, planten die met drie meeldraedjes bloemen en twee stampertjes hebben.

Het gemeen Riet (Arundo phragmites van Linnaeus) is eene langlevende plant van Europa, die in België in de vochtige meerschen, poelen en aen de kanten der waters wast. Dit Riet jong en groen afgemaeid, is eene goede voeding voor de koeijen, die er veel melk en boter van geven; het hooi is ook zeer goed om de paerden te voeden; te oud geworden zynde, kan het maer dienen als strooisel, om de huizen mede te dekken en van de bloempluimen bessems te maken.

Het Zand-Riet (Arundo arenaria van Linnaeus) wast in België en elders aen de zeeduinen, met veel wortels, geknoopte stengels en gerolde, scherppuntige, gestreepte bladen. Dit Riet, door de veelheid zyner wortels, schikt zich zeer wel om aen de kanten der zandachtige loopende waters te zaeijen en de beweging van het zand en uitstrooming te beletten; dit jong Riet wordt van de kruidetende dieren gretig gezocht.

Het Pluim-Riet (Arundo calamagrostis van Linnaeus) groeit in België veel in de vyvers en poelen en ook in sommige vochtige bosschen. Ik moet hier doen bemerken, dat de kruidetende dieren zich daervan verwyderen, ten zy als zy door den honger gepraemd zyn; want het is hun zeer nadeelig, dewyl zy daervan

« VorigeDoorgaan »