Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

eene éénjarige plant, die in het voorjaer in de hoven, broeibakken en elders op warme plaetsen wordt gezaeid, om vroeg in de lente daervan te kunnen eten, en waeronder men roode, violette, witte, gele en veel andere kleuren vindt, die ook vroeg en laet in de moeshoven worden gezaeid en binnen het jaer hun zaed nog voortbrengen.

De Raphanus raphanistrum van Linnaeus, groeit in België in het wilde.

Al deze Radyzen of Rammenassen worden voor zeer gezond geacht; de Radyzen met mate geëten, breken den steen, en met de bladen geëten, openen zy de verstoptheid van de lever en milt. De schillen van de Rammenassen met honig en azyn gestampt en dit te samen ingenomen, dienen aen sommige menschen die eene flauwe maeg hebben, tot een zacht braekmiddel; het zaed gestampt en 's morgens met lauw water gedronken, doet zachtjes de slymen en galle van de maeg scheiden en overgeven.

De meergemelde doctor G. Grimaud spreekt van een geneesmiddel dat veel in Engeland wordt gebruikt, en zegt dat om den steen en het graveel in de blaes te verdryven, alsook om de pyn in de lenden te stillen, die dikwils door den steen in de blaes veroorzaekt wordt, men de schillen van de Winter-Radyzen neemt, met 3 of 4 decagrammen Mispel-kernsteenen fyn in poeijer gestampt, welke men te samen tien of twaelf uren lauw in den witten wyn of goeden brandewyn laet weeken, en daň na overgehaeld en door papier gevloeid te zyn, er 's morgens en 's avonds een ruimertje van inneemt, hetgeen de lydenden helpt die met den steen of het graveel gekweld zyn, en de ingewanden van alle overlaste ongesteldheden zuivert. Men kan ook de schillen van den Radys droogen en in poeijers bereiden, om die altyd met witten wyn te kunnen gebruiken. De Rammenassen fyn gestooten, zyn ook goed om op de verbrandheid te leggen, en het sap waerin de Radyzen gekookt zyn, met looge en kalkwater gemengd, is zeer dienstig om op de verbrandheid te leggen. Uit den wilden Radys werd, ten tyde van Lobel, een water gedistilleerd dat men gebruikte tegen het graveel.

RAEP, Veldloof, in 't fransch Navet, in 't latyn Brassica napus, is onder de kruisvormige bloemplanten en onder de klasse en medesoorten van de Koolen gesteld, en onder de 15° klasse van Linnaeus, Tetradynamia siliquosa, viermagtigen, die met vier groote en twee kleine helmstyltjes bloemen, en peulvruchten met veel ronde zaedjes vervuld dragen, die olie inhouden.

De gemeene Raep (Brassica napus van Linnaeus) is eene tweejarige kruidplant van Europa, die meest alle jaren in july in de velden wordt gezaeid, en groeit met groote, ruwe, breede, langwerpige groene bladen, die over beide zyden diep ingesneden en gekerfd zyn; in de volgende lente spruit er een getakkelde stengel tusschen, waerop in mei kleine gele bloempjes bloeijen, en daerna volgen kleine schelpjes, die ryp zynde, kleine bruine zaedjes gelyk het Koolzaed inhouden: de wortels, die eenen rondachtigen bol vormen, zyn de Raep, waeronder men veel medesoorten door het zaed heeft bekomen, die langachtig als pinnen en rondachtig zyn, meest in de aerde witte schellen hebben en boven de aerde groenachtig zyn; zy zyn van binnen met wit sappig vleesch vervuld, hetwelk rauw, gezoden of gebraden, en met andere spyzen geëten wordt en voor zeer gezond is geacht,

Men heeft alhier sedert eenige jaren nog eene medesoort verkregen, door het zaed dat met het natuerlyk bloemstof der zwarte Rammenassen was vruchtbaer gemaekt, waeraen men den naem

van zwarte Raep (Napus nigrum) heeft gegeven, omdat zy ook zwarte schellen heeft, maer toch zeer zoet van smack is; zy wast met groote ronde bollen en een vast sappig vleesch.

Men vindt nog andere medesoorten, die met langwerpige en gevezelde bollen wassen, maer zoo vast van vleesch noch zoo smakig niet zyn; men noemt ze gemeenlyk wilde sterke Rapen.

Alle Rapen beminnen de koude en worden zoet van smack omtrent den wintertyd, want alsdan gaet al de vochtigheid van de bladen naer den wortel. Om de Rapen den geheelen winter goed te behouden, vergadert men die meest in november, en na de bladeren tot aen de bollen afgesneden te hebben, legt men die in eenen put onder de aerde, om voorts binnen den winter in de keuken te bereiden; de zorgvuldige boeren ploegen die

III.

23

met de bollen tot byna boven de bladen in de aerde, om ze alzoo tegen de wintersche vorst te bevryden, wel bemerkende dat de Rapen geene 12 graden koude kunnen wederstaen, en door dit middel die altyd in gereedheid te hebben om hunne koeijen te voeden, die daervan veel zoete melk en boter geven, want de Rapen zyn bekwaem om veel zog in de borsten te doen verkrygen, en daerenboven zyn zy wat afdryvende van aerd en doen de pis verwekken en lossen.

Het water waerin de Rapen gezoden zyn, met suiker of honig bereid, is zeer dienstig voor eenen kwaden hoest; de Rapen, gebraden of gestoofd, mogen van alle menschen geëten worden, behalve van degenen die aen winden onderhevig zyn. Het Raepzaed kan twee jaren zyne krachten behouden om te zaeijen en te stampen, om er olie mede te maken; dit zaed is warm en droog tot in den derden graed, en een half dragma daervan met suiker en witten wyn aen de kinderen ingegeven, doet de mazelen en pokskens uitslaen en verschynen. Het Raepzaed met meê of honig ingenomen, wordt ook geprezen voor degenen die zouden vergiftigd zyn. Sommige messenmakers verzekeren dat al de messen en zwaerden, die in het Raepwater getemperd worden, de sneê zoo hard hebben dat zy door yzer kunnen snyden. Het zaed van de wilde sterke Rapen met Malrouwe gekookt en daervan het sap eenigen tyd gedronken, geneest, zegt Dodonaeus, de geel- en waterzucht; hetzelfde zaed, zegt Lobel, doorsnydt de slymen en verdroogt; het wordt ook gebruikt om het aenzigt wit te maken en gebezigd in sommige riekende waters en pommaden.

RAFNIA, in 't fransch Rafnia, in 't latyn Rafnia, is door Jussieu onder de familie van de planten die peulvruchten dragen gesteld, en onder de 17° klasse van Linnaeus, Diadelphia decandria, tweebroederigen, planten die met tien meeldraedjes bloemen, die tot twee afzonderlyke lichamen zyn samengegroeid, en peulvruchten voortbrengen.

De plompe Rafnia (Rafnia retusa) is een nieuw langlevend heester-boomgewas van Nieuw-Holland, dat sedert eenige jaren in Europa is overgevoerd, en getakkeld groeit, met donkergroene,

wigvormige bladen; bloeit alhier in de oranjehuizen van april tot in mei, met zeer lieflyke groote purperachtige bloemen, die tien schoone meeldraedjes hebben.

De Rafnia met drie bloemen (Rafnia triflora) van NieuwHolland, is een heester-houtgewas, dat getakkeld, met slymachtige, hartvormige, donkere bladen groeit, en meest in juny bloeit, met groote gele bloemen en gekleurde meeldraedjes.

De Rafnia crotalaria triflora is een klein boomgewas van het eiland Nieuw-Galles; het groeit ook met slymachtige, groene, hartvormige bladen, en bloeit alhier meest in july, met geheel groote gele bloemen en tien verhevene meeldraedjes, die zeer bevallig

zyn.

Deze schoone nieuwe gewassen, waervan de peulvruchten in het land hunner afkomst eetbaer zyn en veel worden gebruikt om de pluimgedierten te voeden, kunnen alhier door het zaed in den heigrond, op teilen, in de oranjehuizen gezaeid en door uitspruitsels en inleggers, op lauwe broeibakken, onder het glas, vermenigvuldigd worden; maer moeten 's winters in potten in de planthuizen of matige serren bevryd zyn.

RAKKET, Fontein-Kerse, gemeen Lepelkruid, in 't fransch Roquette, Cresson, Sisymbre, in 't latyn Sisymbrium, is onder de 5o klasse, 4o sectie van Tournefort gesteld; door Jussieu onder de familie der kruisvormige bloemplanten, en onder de 15° klasse van Linnaeus, Tetradynamia siliquosa, viermagtigen, planten die met vier groote en twee kleine helmstyltjes bloemen en kleine hangende peulvruchten dragen.

Men vindt veel verscheidene soorten van Rakketten, die ook van sommigen Water-Kerse en wild Lepelkruid worden geheeten. De Rakket of Fonteinkruid (Sisymbrium nasturtium van Linnaeus) is eene langlevende kleine kruidplant van Europa, die in België en elders in de grachten, vochtige meerschen, staende en loopende waters en fonteinen wast, met gevleugelde, kleine, hartvormige blaedjes, waeruit in april gemeenlyk drie stengeltjes spruiten, die omtrent 15 of 20 centimeters hoog groeijen, en waerop meest in mei witte bloempjes bloeijen, die kleine hangende peulvruchten dragen.

BIBL. UNIV.

GENT

Het wild Fonteinkruid of Rakket (Sisymbrium sylvestre van Linnaeus) is ook een langlevend kruid, dat alhier aen het water en vochtige kanten der grachten en wegen wast, met lansvormige, getande en gekerfde bladen; bloeit in juny, met gele bloempjes, die lange, ronde en gebogene peulvruchten voortbrengen.

De Aerde- en Water-Rakket (Sisymbrium amphibium) is een langlevend kruid van België, dat op de aerde en ook in het water groeit, met getande, gekerfde en gevleugelde bladen; draegt meest in mei gele bloempjes en brengt nederhellende peulvruchten voort.

De Muer-Rakket (Sisymbrium tenuifolium van Linnaeus) is eene langlevende kruidplant van Europa; groeit meest op de oude muren, met bladstelen en drie gevleugelde blaedjes, die lynvormig en getand zyn; bloeit in mei, met tamelyk groote bloemkransen en gele bloemen.

De wyduitgestrekte Rakket (Sisymbrium strictissimum van Linnaeus) groeit veel in Duitschland, Zwitserland, België en Luxemburg, met veel lansvormige, getande en uitgesnedene bladen op de stengels, die zeer getakkeld zyn, wel omtrent 1 meter hoog groeijen en meest in mei gele bloemen dragen.

Men vindt nog de volgende Rakketten, die maer éénjarige planten zyn de Sisymbrium Sophia, die gemeenlyk alhier de Wysheid der Heelmeesters wordt genoemd, omdat zy die veel in de geneeskunde gebruiken; zy groeit veel in België in zandachtige velden, met korte stelen en gevleugelde bladen, die van een gescheiden zyn; bloeit meest in juny, met gele bloempjes, waervan de bloemblaedjes kleiner dan de bloemkelken zyn; de Sisymbrium palustre van Willdenow, groeit veel in België in de meerschen; de Sisymbrium murale van Linnaeus, groeit op de oude muren; de Sisymbrium Irio van Linnaeus, groeit alhier aen de kanten der velden.

Deze kruiden zyn warm tot in den eersten en droog tot in den tweeden graed, bezitten eene samentrekkende kracht en worden op de wyze van de Kerse en het Lepelkruid, om het scheurbuik en andere kwalen te genezen, geacht; want het sap wordt nuttelyk gedronken, om de gezwollene milt, de verstoptheid der lever

« VorigeDoorgaan »