Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

de roode oogen gelegd, verzachten de pyn en verjagen het wild vuer; zy zyn ook goed voor alle verhittingen en harde gezwellen.

PRANGWORTEL, Stalkruid, in 't fransch Arrête-Bœuf, Bugrane, in 't latyn Ononis, is onder de 10 klasse, 4o sectie van Tournefort gesteld, der planten die vlindervormige bloemen dragen; door Jussieu onder de familie der planten die peulvruchten voortbrengen, en onder de 17° klasse van Linnacus, Diadelphia decandria, tweebroederigen, met tien meeldraedjes.

Men vindt van deze gewassen in sommige rangschikkende lysten veel verscheidene soorten; ten tyde van Linnaeus waren er alreede 32 bekend, die heden byna allen by onze bloemisten gekweekt worden.

De heesterachtige Prangwortel (Ononis fruticosa van Linnaeus) is een langlevend houtachtig kruidgewas van de Alpische gebergten, dat in struiken, getakkeld, omtrent 60 centimeters hoog wast, met veel lommerryke lansvormige bladen, met drie blaedjes, die een schoon groen kleur hebben, en meest alhier in juny bloeit, met zeer lieflyke groote purpere bloemen.

De Prangwortel met ronde bladen (Ononis rotundifolia van Linnaeus), is ook een houtachtig kruidgewas van Italië, dat met donkergroene, eivormige, getande bladen groeit, bloemkelken met vruchtbodem en drie bladen heeft, en peulvruchten voortbrengt.

De Ononis macrophylla van Linnacus, is een houtachtig kruidgewas van de Kaep; de Ononis tridentata is een houtachtig kruid van Spaenje, dat met donkergroene, dikke, in drie getande bladen groeit; de Ononis antiquorum is een langlevend kruidgewas van Zuid-Europa; de Ononis hircina van Willdenow en de Ononis altissima van Lamarck, zyn twee langlevende kruidplanten van Duitschland; de Ononis natrix komt van Spaenje, en moet alhier 's winters in de oranjery of matige serren bevryd worden; maer al de andere Prangwortels kunnen onze koude winters wederstaen.

De gedoornde Prangwortel (Ononis spinosa van Linnaeus) is eene langlevende kruidplant, die in België aen de wegen en bouwlanden wast, met stengels door scherpe doorntjes bezet en

groene blaedjes, die aen het S. Janskruid (Hypericum) en Linzenblaedjes gelyken, en in augusty bloeit, met peersachtige, rooskleurige en witte bloempjes, die aen de Ertenbloempjes gelyken en kleine peulen of hauwkens voortbrengen, met platte, breede zaden gevuld.

De Veld-Prangwortel (Ononis arvensis van Linnaeus) groeit in België in de landen, in drooge velden, aen de wegen en elders in zandachtige gronden, met stengels van maer omtrent 25 centimeters hoog en dronkergroene, eivormige, getande blaedjes; bloeit met purpere bloempjes die dikwils dubbel zyn. Hy werd van de oude Kruidbeschryvers Resta bovis en Remora aratri genoemd, omdat hy door zyne wortels de ploegyzers verhinderde, en de ossen die den ploeg trokken, dikwils deed stil staen. De wortels van deze planten zyn warm van aerd tot in den derden graed, dun makende en doorsnydende van krachten, Dodonaeus ons in zyn Kruidboek, bladz. 1165, betuigt. De schors van deze wortels met wyn ingenomen, doet water lossen en breekt den steen en graveel; de wortels met azyn gekookt en daermede den mond gewasschen, doen de tandzweer vergaen; de vermaerde Matthiolus zegt dat die wortels in poeijers eenigen tyd ingenomen, de vleezige scheursels, in 't latyn Carnosus ramex, geneest. Lobel spreekt van de Prangwortels, Ononis natrix, van

200

gemeene met gele bloemen, van de Ononis silvestris en de Ononis spinosa, en zegt dat de jonge bovenste toppen van dit gewas veel als de Aspergie worden gebruikt en als Salade geëten; dat ook in vele landen de schors der wortels met suiker of honig wordt bereid, dat er een water wordt mede gedistilleerd en ook poeijers van gemaekt, dewelke allen ingenomen, de pis verwekten, de verstoptheid van de lever en milt openen en bovenal den steen vermorzelen en afdryven. Dit kruid wordt ook Stalkruid geheeten, omdat het water waerin de wortels gezoden zyn, de peerden te drinken gegeven, hunne langopgehoudene verstopte pis spoedig afdryft. Al de Prangwortels kunnen door het zaed en inleggers van jonge loten vermenigvuldigd worden.

PRIEM, Hondschacht, Smeerkruid, Zomerwortel, Vogelnest,

Raep-Priem, Hongerkruid, Bremraep, in 't fransch Orobanche, in 't latyn Orobanche, is onder de 3o klasse, 4o sectie van Tournefort gesteld, der planten die met figuergedaenten gelipt bloemen; door Jussieu onder de familie van het Luizenkruid, en onder de 14° klasse van Linnaeus, Didynamia angiospermia, tweemagtigen, planten die met twee lange en twee kortere helmstyltjes bloeijen en zaed dragen dat in een zaedhuisje besloten is.

De groote Priem of Hondschacht (Orobanche major van Linnaeus) is eene kruidplant van Europa, die in België en andere landen in de Klavers, Tarwe, Geerste, Ginst en elders wast, op drooge plaetsen, met roodachtige, hollige en schraelharige stengels van omtrent 25 centimeters hoog, die malsch en breekachtig zyn, en met ronde, bruinachtige, geschulpte blaedjes bekleed; zy groeit tamelyk diep in den grond, met eenen dikken wortel en vezeltjes, en op het bovenste der schachten bloeijen alhier meest van july tot in september witte, gele kleine bloempjes, met twee bloemblaedjes in de kelken en twee gelipte bloemkransjes, die zaedhuisjes met veel kleine zaedjes voortbrengen.

De Priem of Vogelnest (Orobanche cernua van Linnaeus) is eene kruidplant, die in Zuid-Frankryk groeit, en die Ch. Van Hoorebeke veel in Vlaenderen heeft ontdekt; zy groeit alhier meest in de drooge velden, aen de kanten der heiden en hooge bosschen, te Waerschoot, Lembeke en elders, met geschulpte bladen aen de wortels en dunne, gebogene stengels, maer omtrent 18 centimeters hoog; deze plant wordt meest van de landlieden Anblad geheeten.

De Priem of Vogelnest (Oronbanche elatior of Oronbanche laevis van Linnaeus) groeit veel in België in de drooge landen en bosschen, in den Ginst en Bremen, met wortels die aen eenen vogelnest gelyken, en waeruit gemeenelyk in juny twee of drie stengels spruiten, die omtrent 20 centimeters hoog groeijen en schrael zyn, en op welker toppen ook bleeke, geelachtige, witte bloempjes trosgewys bloeijen, die geene lipjes hebben en veel zaedjes voortbrengen.

De Priemen (Orobanche major) die alhier meest in de Klavers groeijen, worden onder de zuigplanten (parasita) gesteld, het is te zeggen planten die op eene andere groeijen, en haer stuif

zaed, by het bloeijen, op de teeldeelen en op de bloemen van eene andere plant doen vatten; het stuifzaed of het bloemstof van die Hondschachten vat in het bloeijen meest de eijerstokjes of het stampertje der Klaverbloemen, die het aldus vruchtbaer maekt; als men dan dit Klaverzaed zaeit, dat met het bloemstof van die Hondschachten is bevrucht, zal het altoos min of meer Priemen voortbrengen. Het teelstof van die Priemen neemt ook op het eijerstokje van de gele Wortels, en op de bloemen van den Brem of Ginst, waerdoor zy ook Bremrapen genoemd zyn. Dit teelstof wordt ook zelfs door de bien en andere vliegende dierkens, die van bloem tot bloem heen en weder zweven, overgedragen.

Volgens myne bemerking die ik sedert eenige jaren heb gedaen, zullen de Klaverbloemen, als zy dit teelstof vatten, altyd zaed geven dat Hondschachten voortbrengt; want de Priemen brengen van hun eigen zaed geene planten voort; niettegenstaende sommigen denken dat dit zaed zich aen het Klaverzaed vastplakt en alzoo weêr in die Klavers voortkomt; maer ik kan myne lezers door ondervinding verzekeren, dat het zaed der Priemen nooit uitspruit, dewyl ik in het bywezen van verscheidene persoonen, die belang stelden om er den uitslag van te kennen, dit zaed vier achtereen volgende jaren heb gezaeid, op eene bezondere plaets, en dit zaeisel heb nagespeurd zonder het land te beroeren, maer wel van het onkruid te zuiveren, en met zorg alle pogingen gedaen om dit Priemzaed te doen uitschieten, en nooit myn doel heb bereikt; maer het Anblad en de Vogelnest (Orobanche cernua en Orobanche laevis en ramosa), die geene zuigplanten zyn, spruiten uit hun eigen zaed voort, groeijen hier en elders meest in zandachtige gronden, heiden en bosschen, en worden zeldzaem in de beploegde landen gevonden. De heer J.-L. Van Aelbroeck, een onzer vernuftigste Landbouwkenners, geeft in zyne Werkdadige Landbouwkunst der Vlamingen, bl. 262 tot 281, eene klare beschryving van die Priemen (Orobanche major), met alle de wyzen om de Klavers van de Priemen te bevryden en die uit het Klaverzaed te weren. Die verlichte man heeft zich niet alleen bepaeld met die Priemen

te beschryven, maer heeft ook aen zyne medeburgers al de voordeeligste wyzen om hunne landen te bewerken en de beste middels om vruchten te zaeijen en daeruit nut te trekken, voorgeschreven en medegedeeld. Wy zyn hem eene openbare hulde verschuldigd voor de poogingen welke hy heeft aengewend om het welvaren zyns vaderlands te helpen bevorderen, want het begunstigen van den landbouw is onophoudelyk het voorwerp zyner betrachting geweest. Wylen de heer Ch. Van Hoorebeke heeft ook over de Priemen een klein boekdeel in 't fransch, te Gent, in 1818 gedrukt, geschreven, waerin hy de wyze van groeijen van die gewassen en de middels om ze uit de Klavers te verdelgen, heeft ontwikkeld. Nog vele anderen hebben daerover geschreven; maer het eenigste middel om die Priemen te verwoesten, is van eer zy beginnen te bloeijen die uit de Klavers te doen trekken, dewyl het heden, volgens proeven en opmerkingen wel is bekend, dat die zuigplant met haer stuifzaed, dat overvloedig is, de Klaverbloemen in het bloeijen vruchtbaer maekt en het zaed wel zeven jaren in den grond blyft.

PRIEMGRAS, in 't fransch Stipe, in 't latyn Stipa, is door Jussieu onder de familie van de Caryophylleën gesteld, en onder de 3o klasse van Linnaeus, Triandria digynia, planten die met drie stofdraden bloeijen en twee stampertjes hebben.

Men vindt van dit Priemgras veel soorten, zoo als de Stipa pennata en de Stipa juncea, die met baerden groeijen en veel in Frankryk en elders, om de meerschen aen te leggen en de kruidetende dieren te voeden, en ook onder de Pimprenelle. (Astragalus tragant) en Vogelvitsen, met de Coronille, Anthyllus en Cisterroozen op bergachtige streken worden gezaeid, om door de schapen en andere kruidetende dieren te laten afweiden.

Het Priemgras (Stipa capillata) groeit veel in België in sommige velden; de Stipa tenacissima en de Stipa membranacea van Linnaeus, groeijen veel in Spaenje en Zuid-Frankryk aen de bergen, en worden ook groen en droog gebruikt om de kruidetende dieren te voeden.

« VorigeDoorgaan »