Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

De Orange d'hiver, eene schoone Winter-Peer, ryp in january. De Poire d'Angleterre d'hiver, ryp in february.

De Wintsor-Peer, eene groote Peer, die in october rypt.

De Verte longue of Mouille-bouche, eene sappige Peer, ryp in

october.

De Virgouleuse, met korte stelen, ryp in december.

De Saint-Germain is eene lange, groene Peer, ryp in january. De Mansuette d'hiver of Winter-Manswede, ryp in february. De Poire de Napoléon, eene schoone, effene, groene Peer, ryp in november.

De Passe-Colmar, van Pirolle, ryp in january.

De Colmar incomparable, eene groote Peer, ryp in february. De Tysjes-Peer is eene kleine, maer sappige Peer, ryp in november.

De Martin sec d'hiver is eene tamelyk goede Peer, ryp in december.

De Catillac, met dubbele bloem, ryp in february.

De Angélique de Bordeaux, eene schoone Peer, ryp in december.

De Doyenne grise, eene sappige kleine Peer, ryp in november.

De Merveille d'hiver, geel en groen, ryp in december.

De Poire d'Austrasie, dubbele Crassane, gelykt aen de Kapucine-Peer.

De Sylvange van Duitschland, met groene schel, ryp in de

cember.

De Poire de Siegmur crapeau, met ruwe vellen, ryp in february.

De Poire Fleur de Marie, Sauvageon greffé, uit het zaed gesproten, ryp in october.

De Poire pastorale is eene tamelyk groote Peer, ryp in oc

tober.

De Foppen-Peer, Poire de la force, geel en rood, ryp in january.

De Jalousie, Peer uit het zaed gesproten, ryp in october. De Frangipane, lang, gebuikt, glad, geel, ryp in november.

De Graef van Vlaenderen, ryp in maerte, uit het zaed gesproten.

Deze Perenboomen worden door enting en oculatie op zaeijelingen of wilde stammen voortgezet, en men bekomt somwyłen uit het zaed zeer goede soorten die ook voort worden geènt, en goede, smakelyke vruchten voortbrengen. Het kweeken en de wyze van snoeijen der Perenboomen in ons klimaet, is van een groot belang om die boomen een schoon gewas en veel vruchten te doen dragen, mag men ze nooit te veel inkorten, dewyl de meeste Peren doorgaens hare eerste vruchtknoppen aen het einde der takskens voortbrengen; maer de jonge geënte boomen moeten jaerlyks, in het voorjaer, noodzakelyk ingekort worden, om hun eene goede schikking en genoegzaem jonge takken te doen verkrygen.

De Perenboomen kunnen in leiboomen, waeiboomen of pyramidewyze worden gekweekt, en als die in leiboomen aen de muren in het Zuiden worden geplant, zullen zy altoos schoonere, grootere en aengenamere vruchten geven, inzonderheid de Herfst- en Winter-Peren, die dikwils in ons klimaet hare rypheid in waeiboomen niet kunnen verkrygen. De Perenboomen gaen met de wortels zeer diep in den grond, derhalve moeten zy in eene goede, gebrokene, losse, opgevulde aerde geplant worden, hetwelk ook de volmaking der vrucht zeer begunstigt. Een goede hovenier, die het planten en snoeijen kent, zal met weinig moeite den boom volmaekt doen groeijen en alle jaren veel vruchten bekomen. Om het mos van de boomen te weren en het venyn somtyds de stammen aenrandt en doorknauwt, is het zeer prysbaer dat men alle 4 of 5 jaren die boomen met kalk overwit; dan krygen zy eene schoone, nieuwe, gladde pel en dragen zeer sterk. De Peren worden voor zeer gezond geacht en veel in de keuken, zoowel gestoofd en gebakken, als rauw uit de hand geëten. In Frankryk en elders wordt er veel peerwyn of poiré met het sap gemaekt. Het hout van de Perenboomen, dat hard, regt en effen is, wordt van de lystenmakers, schrynwerkers en draeijers veel gebruikt, om alle slach van fracije meubelen mede te maken, die een schoon bruin, effen, blinkende kleur verkrygen.

dat

PEREN VAN JAPAN, in 't fransch Poirier de Japon, in 't latyn Pyrus japonica, is onder de 12° klasse van Linnaeus gesteld, Icosandria pentagynia, die met meeldraedjes en stampertjes als de Peren bloemen.

De Perenboom van Japan (Pyrus japonica van Andrews Rep.) is een langlevend houtgewas, dat in het land zyner afkomst tot eenen grooten hoogen boom wast, maer hier heestergewyze groeit, in struiken, zeer getakkeld, met scherppuntige, verspreide doorns, en hier meest van maert tot in mei, eer de bladen zich ontwikkelen, met schoone levende roode bloemen bloeit, die welriekende vruchten voortbrengen, welke in de warme landen veel worden geëten en hier in de kleerkassen gelegd, om aen de kleederen eenen aengenamen geur te geven en de motten en schietwormen te verdryven.

De Pyrus japonica alba gelykt wel aen de voormelde, maer bloeit met witte bloemen en geelachtige meeldraedjes, en brengt ook welriekende vruchten voort.

De Perenboom van de Indiën (Pyrus indica) heeft altoosblyvende groene bladen en bloemtrosjes op de toppen, die met zeer schoone rooskleurige bloemen hier in mei bloeijen.

is zeer

De Katoen-Perenboom (Pyrus polveria) van Italië, wonderbaer, door zyne met zydeachtigen witten dons bedekte bladen, die een zilverachtig kleur hebben.

De tweemael bloeijende Perenboom (Pyrus biflora) is zeer zonderlyk door zyne bloemen, die in de lente en ook in den herfst bloeijen.

De Perenboom met Wilgebladen (Pyrus salicifolia) is een langlevend klein boomgewas van Siberie, dat om zyne schoone geschakeerde bonte bladen en bloemen hier wordt geplant.

De Perenboom met dubbele bloemen (Pyrus flore pleno) en veel andere soorten worden hier in de lusthoven en engelsche hoven tot versiering en aengenaemheid door het korrelzaed, uitloopers en inleggers vermenigvuldigd.

PERZIKBOOM, Markatonboom, Perseboom, in 't fransch Pécher, in 't latyn Amygdalus persica, is onder de 21° klasse,

7° sectie van Tournefort gesteld; door Jussieu onder de familie van de roosvormige bloemdragende planten, en onder de 12o klasse van Linnaeus, Icosandria monogynia, twintighelmigen, planten die met twintig en meer helmstyltjes bloemen, die op het vruchtbeginsel zyn vastgehecht, en maer één stampertje hebben.

De Perzikboom (Amygdalus persica) is oorspronkelyk uit Persië, van waer hy voordezen eerst in Italië, Frankryk en alzoo verder in België en elders gekomen is; volgens de rangschikkingen zyn de Perzikboomen als eene medesoort van den Amandelboom gehouden, omdat zy door de bladen, bloemen en den steen daermede zeer na overeenkomen.

De fransche boomkweekers hebben in hunne naemlysten meer dan 100 verscheidene soorten van Perzikboomen, maer zeer velen die hier te lande in ons klimaet niet kunnen rypen: daerom zal ik enkelyk die soorten beschryven, welke in onze luchtstreek eene volle rypheid bekomen. Het gebeurt ook dikwils dat eene en dezelfde Perzik met verscheidene namen, op verschillige plaetsen genoemd wordt; zoodat er op verre na zoo veel soorten niet zyn als men op veel naemlysten beschreven vindt.

De wonderbare Perzik (Admirable) is eene groote Perzik, rond van gedaente, bleek en witachtig, en langs den zonnekant roodblozend van kleur; haer vleesch is fyn en smilt in den mond, heeft eenen geurigen, zoeten, wynachtigen smaek, scheidt van den steen en is daer een weinig roodachtig; de bloeisels zyn redelyk groot; de boom maekt schoon houtgewas en draegt zeer veel vruchten. Deze Perzik wordt te Montreuil, by Parys, zeer geacht en gelykt wel aen de Montagne.

De purpervroege (Pourprée hátive) is een welwassende boom, met getande bladen en bloeit met schoone roode bloemen; zyne vrucht is van eene middelbare grootte, zonnewaerts donker, roodachtig gespikkeld en purper aen den zykant; haer vleesch is fyn en van eenen welriekenden, wynachtigen smack.

De gele Alberge (Alberge jaune) is niet groot van gedaente, maer wordt om hare vroege rypheid van sommigen gekweekt.

De roode Alberge (Alberge rouge), die eenen geurigen verheven wynsmaek heeft, wordt van sommige liefhebbers meer geacht.

De violette Alberge (Alberge violette) is van eene middelmatige grootte; hare vrucht is donker purper op de zonnezyde, groenachtig wit en een weinig roodachtig aen den muer; haer vleesch heeft eenen zeer verhevenen, wynachtigen smaek; bloeit met bleeke violetachtige bloemen.

De witte vroege (Avant-pêche blanche) is maer eene kleine Perzik; langwerpig van gedaente en geheel wit van kleur; zy is zeer geurig van smaek.

De roode vroege (Avant-pêche rouge) is wat grooter, rondachtig en schoon roodblozend op de zonnezyde; zy heeft eenen geurigen smack; de bloeisels zyn groot en roodachtig, zeer talryk, maer vallen dikwils by koude saizoenen af, eer de vruchten zich kunnen vormen.

De Antilly blanche is eene groote ronde Perzik, wit van binnen en langs buiten bleekrood; haer vleesch is van eenen aengenamen smaek; de boom maekt schoon gewas.

De Belle-garde de Montreuil is een groote schoone Perzik, die in onze landen verdient gekweekt te worden; zy is van gedaente langer dan rond en bleek rood, blozende aen de zonnezyde; het vleesch is geelachtig en aengenaem van smaek.

De Pêche Brugnon is een weinig langwerpig rond en glad van vel; haer kleur is witachtig, aen de zonnezyde bruinrood en met spikkeltjes gevlekt; haer vleesch is vast aen den steen, die roodachtig is, vol sap en van eenen geurigen smack.

De Chancelière is een schoone, groote Perzik, van gedaente rond en zeer schoon roodblozend op de zonnezyde; hare schil is dun, haer vleesch smiltende en vol van een zeer aengenaem, suikerachtig, verheven sap. De boom maekt schoon gewas en draegt veel vruchten; hy wordt te Montreuil, by Parys, en ook wel hier te lande voor de beste Perzik gehouden.

De Pêche Chevreuse is eene tamelyk groote Perzik; haer kleur is helder roodblozend op de zonnezyde, haer vleesch is zacht, smiltende, van eenen zeer aengenamen geurigen smack, als zy in drooge gronden groeit, maer in vochtige gronden valt zy niet goed. Deze boom is te Chevreux, in Frankryk, uit den korrelsteen gewonnen.

« VorigeDoorgaan »