Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

met zyne altoosblyvende groene bladen, houden eene bezondere eigenschap in en bezitten de krachten van het Pokhout; zy zyn droog en samentrekkende van natuer, en worden gemeenelyk door af kooksel in de geneesmiddelen gebruikt; 5 of 6 decagrammen, in eenen liter water op de helft verkookt, is zeer dienstig, zegt Gabriël Grimaud, om voor de langdurige velziekte, koude zinkingen en de Venusziekte te gebruiken. Er wordt ook door de kunstscheiding uit die Palmboomen eene zekere olie getrokken, die voor de vallende ziekte en moederpyn zeer wordt geprezen en voor de tandpyn wordt gebruikt. Het schynt, volgens de oude overleveringen, dat dit gewas in onze tael den nacm van Palm heeft verkregen, omdat men op Palmzondag de takken tot het maken van kransen en tot bewyding gebruikt, ter gedachtenis der intrede van onzen Zaligmaker Jesus Christus te Jerusalem, welke onze Kerk alle jaren op dien dag viert; want eerst, in de oude tyden, werd het Bosboom genoemd. Het hout van den Palmboom, dat zeer hard en digt is, glad bewerkt en een geelachtig kleur behoudt, wordt gebruikt om allerlei fraeije instrumenten van te maken, zoo als fluiten, haut-bois, zakpypen, doozen, kabinetwerken, kammen, lepels en vorken, en van de draeijers en schrynwerkers zeer geprezen. De gemeene Palmboom wordt hier te lande, om hagen mede te planten, door inleggers van de Jonge loten vermenigvuldigd.

PANCRATIUM, in 't fransch Pancratier, in 't latyn Pancratium, is van Tournefort onder zyne 9° klasse, 2o sectie der Lelieplanten gesteld; door Jussieu onder de familie van de Narcissebloem of Paeschlelie, en onder de 6 klasse van Linnaeus, Hexandria monogynia, planten die met zes meeldraedjes bloemen en maer één stampertje hebben. Men vindt heden by onze bloemisten veel verscheidene soorten van die gewassen.

De antillische Pancratium (Pancratium caribaeum van Linnaeus) is eene langlevende, groote bloembolplant van de Antillische Eilanden, die met bladen van omtrent 30 centimeters lang groeit, en eenen schacht die alle jaren uit de bollen spruit en wel 50 centimeters hoog wast; bloeit hier in de lente en zelfs twee 18

III.

of driemael binnen het jaer in de warme serren, met veel schoone, witte bloemen, die eenen zeer zoeten aengenamen reuk verspreiden.

De ambonsche Pancratium (Pancratium amboinense van Linnaeus) is eene langlevende bloembolplant van het eiland Amboina, die met schachten omtrent 40 of 50 centimeters hoog wast, met pylvormige bladstelen en groote bladen; bloeit hier in den zomer, met bloemtrosjes en zes of zeven witte, lange, gepyple bloemen, die in vyf of zes verdeeld zyn en eenen aengenamen geur hebben.

De groote halsvormige Pancratium (Pancratium calathinum) van Zuid-Amerika, groeit met bloote schachten en lynvormige bladen, omtrent 50 centimeters hoog, en bloeit met twee bloote witte bloemen op de toppen, die lange gepypte halzen hebben en eenen lieflyken reuk verspreiden.

De tweeryige Pancratium (Pancratium distichum) van Amerika, bloeit hier meest in den zomer met zes of zeven schoone witte bloemen, langs twee kanten aen de stengen verdeeld, die eenen zeer welriekenden zoeten geur hebben.

De schoone hoogverhevene Pancratium (Pancratium speciosum van Redouté), de Pancratium amoenum en de Pancratium mexicanum van Willdenow, worden hier allen in de warme serren gekweekt en door bolscheiding vermenigvuldigd.

De Pancratium maritimum van Linnaeus, en de Pancratium illyricum van Linnaeus, zyn langlevende, groote bloembolplanten die in Italië, Spaenje en elders veel aen de zeekanten groeijen, en hier in de bloemhoven, op de wyze van de Lelie worden geplant, alle jaren in de lente uit de aerde spruiten en in den zomer peerskleurige bloemen dragen. De inwoners van Spaenje noemen die planten Cebolla albarana, gelyk de Zee-Ajuin, die nogtans van krachten en smack daeraen geenzins gelykt. De oude Kruidkenners noemden die planten ook Pancratium monspellensium en Asphodille van-Montpellier. De inwoners van Spaenje en Languedoc houden die voor vergiftige en schadelyke planten, die zy nooit plukken, en zeggen dat de reuk der bloemen kan doen in bezwyming vallen, en voor degenen die ze eten, kwade gevolgen veroorzaken.

PANDANUS, in 't fransch Baquois, Vacoua odorant, in 't latyn Pandanus, is door Jussieu onder de familie der planten van een onzeker zetsel gesteld, en onder de 22° klasse van Linnaeus, Dioecia monandria, tweehuizigen-éénmannigen, die op eene plant al mannekens- en op de andere al wyfkensbloemen dragen.

De welriekende Pandanus (Pandanus odoratissimus van Linnaeus) is een langlevend heesterachtig boomgewas van Ceylan, dat hier om zynen welriekenden geur in de matige serren wordt gekweekt.

De Pandanus utilis, is een nieuw langlevend boomgewas van Madagascar, dat met zyne wortels diep in de aerde schiet, en de groeizame krachten voor het voedsel des stams daeruit haelt; van onder zeer dik en naer boven langzaem dunner en spits wast, met stamomvattende bladen, die dikwils 2 meters lang en wel 20 centimeters breed groeijen, en op de boorden met roodachtige, puntige doorns zyn versierd; bloemt in de warme landen met steellooze bloeischeeden; de wyfkensbloemen zyn zonder kelkjes of kransjes en brengen vruchten voort. Deze planten moeten hier in de warme serren gekweekt worden, alwaer zy in potten hare groeikracht niet genoeg kunnen ontwikkelen om vruchten te dragen; zy worden meest door het ryp zaed dat men van het land harer af komst verkrygt, in de warme serren gezaeid en door uitloopers vermenigvuldigd.

Men vindt hier nog andere soorten by onze bloemkweekers, zoo als de Pandanus oeschymene en Pandanus polydosa, die in het jaer 1805, door M. Levingston, uit de Philippinsche Eilanden naer Europa zyn overgebragt, en waeruit men een zeer schoon rietpapier kan trekken en heden ook veel kunstbloemen maekt, die door de kunstbloemwerkers by voorkeur worden gebruikt, omdat zy beter haren stand en kleuren behouden. Het ware te wenschen dat men die schoone versierende boomen hier in de vrye lucht, gelyk in de warme landen kon kweeken; maer zy kunnen geene 6 graden koude wederstaen.

PANIKKOORN, Hirs, Milie, in 't fransch Panis, Millet, in 't latyn Panicum, is onder de 15o klasse, 3° sectie van Tournefort

dieren gesteken, om al de waterachtige gebreken der borst te genezen.

NOTENBOOM, Okkernootboom, Notelaer, Woudnootboom, in 't fransch Noyer, in 't latyn Juglans, is onder de 19o klasse, 1° sectie van Tournefort gesteld, der boomen die met katjes bloeijen; door Jussieu onder de familie van de Terpentynboomen, en onder de 21a klasse van Linnaeus, Monoecia polyandria, éénhuizigen-veelmannigen.

De Okkernootboom (Juglans regia van Linnaeus) is een boom van Persiën, die in België aen den grond is gewend, en ten alle kanten in Europa wast; hy begeert van natuer eenen droogen, vruchtbaren grond, en een opene, vrye lucht; want in vochtige, zandachtige en natte styve kleigronden wilt hy niet wel aerden; hy kan onze winterkoude vry wel tegenstaen, en als de oude boomen beginnen drooge takken te krygen, moet men die kandelaren, hetgeen in october moet worden verrigt; want als men die in het voorjaer afsnoeit, verliezen die boomen te geweldig veel sap, hetgeen hen doet kwynen en versterven. Derhalve moet men zooveel mogelyk de wonden van de Notenboomen met griffellak bedekken. Deze boomen, om veel vruchten te dragen, moeten in dreven en buiten de hoven op opene plaetsen worden geplant; want door hunne lommerryke groote kroonen, benemen ry de kracht van alle omstaende gewassen. De voortteeling dezer boomen geschiedt hier meest door de Nolen, die men in den winter onder het zand in eene matige plaets te meuken zet en met de lente plant. De Noten van die boomen voortkomende dienen tot spyze en worden veel versch gebruikt; zy zyn zeer smakelyk om een glas wyn mede te drinken, zyn voedzaem en maken, versch geëten, goed bloed. Er bestaet in 't latyn een oud spreekwoord, dat zegt: post pisces nuces, post carnea caseus adsit, hetgeen in onze tael bediedt na den visch moet men noten, en na vleesch kaes eten.

Volgens sommige schryvers zyn de Noten een behoedmiddel tegen pest en andere besmettelyke ziekten, als zy met wyn en ruitebladen, vygen en zout dikwils geëten worden. Er wordt ook

veel goede olie uit de Noten geperst, die tot allerlei gebruiken dient, zoo wel voor brandolie als om de spyzen te bereiden; hoe verscher zy wordt gebruikt, hoe smakelyker die is; zy wordt somtyds in Zuid-Frankryk, Italië en elders, alwaer die Noten veel groeijen, met olie van de Olyfboomen gemengd, die zy door haren zoeten smack wel verheft; maer hetgeen men zeer ligtelyk kan bemerken, met enkelyk eenen vinger in de olie van olyven te steken, die door de natuerlyke warmte der menschen aen den vinger smelt en er van afdruipt, en zoo de Olyfolie met Notenolie of andere is vervalscht, zal de laetste druppel zwartachtig schynen. De drooge notekerns geven ook veel olie, die door de fynschilders wordt gebruikt; zy is ook zeer goed om op de liesbreuken en gescheurdheid der menschen en kinderen te leggen, welke eenige dagen daermede bestreken, zachtjes genezen; maer de drooge Noten geëten, zyn hard om verteren en nadeelig aen de flauwe magen. De groene, onrype Noten worden ook wel met suiker gekonfyt om in de keuken te gebruiken, welke konfytuer een zeer aengenaem middel is om de maeg en hart der zwakke en zieke menschen te versterken. De buitenste groene bolsters en schillen van die noten worden heden alle jaren groen opgekocht en vergaderd om tot verw te bereiden en allerlei stoffen mede te verwen, waeraen zy een schoon bruinachtig kleur verschaffen, en waervoor die boven alle andere verw den voorkeur verdienen. Het hout en wortels worden van de schrynwerkers, draeijers en meubelmakers zeer gezocht om allerlei schoone bruinkleurige meubels mede te maken. De oude schryvers en sommige menschen van dezen tyd, die, zonder eene ware kennis te zoeken, maer veeltyds babbelen, zeggen dat de Notenboomen beter vruchten dragen wanneer zy in den herfst, by het afdoen der rype Noten, braef met lange stokken geslagen worden; waeruit die onbeschaefde latynsche verzen by de Ouden ontstaen zyn :

Nux, Asinus mulier simili sunt lege ligata;

Naectria nil fructus faecunt, si verbera cessans;

maer niettegenstaende die onstichtelyke woorden, zullen die slagen den Notenboom geenzins vruchtbaer maken, als by niet met zorg en op eene goede standplaets gekweekt wordt.

« VorigeDoorgaan »