Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

De Cotyledon parmentierii, is eene medesoort, die in België door den heer Parmentier uit het zaed is gewonnen. Men vindt er onder deze planten, die in Italiën, Spaenje en andere warme landen groeijen, gelyk de Cotyledon hispanica, die maer eene tweejarige kruidplant is, en de Cotyledon umbillicus, van Linnaeus, die veel in Italiën, Frankryk en elders op de bergen en steenrotsen groeit; sommige worden in de bloemhoven door het zaed vermenigvuldigd, en 's winters in de matige serren of in de planthuizen bevryd.

Clusius heeft al de nuttige deelen van deze planten beschreven, en zegt, dat de wortels en bladen van die kruidplanten gestooten, zeer heilzaem zyn, om op de brandpuisten en vurige gezwellen te leggen; dat het sap dier wortels door af kooksel bereid, gedronken, de verhitte magen verkoelt, en den steen van de nieren en blaes breekt, en door de pisse afdryft.

Lobel schryft ook, dat zy de krachten van de donderbladen bezitten, en voegt er by, dat de wortels en bladen in de melk gekookt en gedronken, de longerziekte en gescheurde zweringen der darmen, die de roodeloop gemeenelyk veroorzaekt, geneest; dat de wortels ook zeer dienstig zyn om op de klieren en kropgezwellen te leggen.

Het Water-Navelkruid (Cotyledon palustris) dat sommige oude Kruidbeschryvers ook Sedum aquatitis noemen, groeit in België op zeer veel plaetsen in de poelen, die 's winters overstroomen, met dunne, kruipende rankjes, ronde, wigvormige, groene bladen, en kleine steeltjes te midden der bladen geplaetst, die op het water wassen, en waerop meest in july, witte, schoone bloemen bloeijen, die rondachtig als schoteljes zyn geschikt. Dit Wild-Navelkruid, werd voor dezen by de apothekers voor het opregt Navelkruid gebruikt, om de zwarte popelierzalve mede te bereiden, maer schynt heden door andere middels vervangen te zyn.

NEDER PALMBOOM, in 't fransch Palmier nain, Chamérope, in 't latyn Chamaerops, is onder de familie van de Palmboomen gesteld, en onder de 23° klasse van Linnaeus, Polygamia dioecia, veclechtigen-tweehuizigen, met tweeslachtige, en mannelyke en

vrouwelyke bloemen, die nu eens op eenen steng en dan afzonderlyk op twee stengen aenwezig zyn..

De Nederpalm (Chamaerops humilis van Linnaeus) is een langlevend, klein heestergewas van Zuid-Europa en Azië, met altoosgroene, vingervormige en zweerdvormige bladen, die zeer prikkelen en op de wyze van eenen waeijer zyn geschikt.

Onze bloemisten hebben van die kleine Palmboomen den Chamaerops hystrix, van Guinéen en de Indiën verkregen, en andere soorten die de heer Von Siebold by het wederkeeren van zyne reis naer Japan heeft medegebragt. Onder deze verzameling bevindt zich een Nederpalmboom die nootjes voortbrengt. De kapitein Philibert heeft ook dien Nederpalmboom van de Philippynsche eilanden naer Parys medegebragt, alwaer hy in de matige serren van den Kruidhof wordt gekweekt en d'Arecnootjes voortbrengt, die de inwoners van de Indiën Bettelplanten noemen, met kalk van vischschulpen te samen stampen, en als een heilzaem middel tegen de rottekoortsen met voordeel gebruiken. Zy worden hier door inleggers en afzetsels, op lauwe broeibakken vermenigvuldigd, en 's winters in de planthuizen bevryd.

NEGELBLOEM, Korenroos, Veldroos, Windkruid, Keukenkruid, in 't fransch Coquelourde, Passefleur, Lampette des Blés, in 't latyn Agrostemma, van Tournefort Lychnis genoemd, en onder zyne 8° klasse, 1° sectie gesteld, der Caryophylla; door Jussieu onder de familie der Angelieren, en onder de 10° klasse van Linnaeus, Decandria pentagynia, planten die met tien meeldraden bloemen en vyf stampertjes hebben. Men vindt onder deze planten drie soorten, die in onze tael al verschillige namen dragen.

De Negelbloem of Korenroos (Agrostemma githago van Linnaeus) is eene éénjarige kruidplant van Europa, die in België en elders ten alle kanten in het koren wast, en van eenieder wel is bekend; zy groeit met getakkelde stengels, omtrent 50 of 60 centimeters hoog, met smalle, spitse en scherp-afgaende, harige, ruige, witte bladen, en bloeit hier meest in july, met purperach16

III.

tige, bruine, roode en witachtige bloemen, die vyf bloembladen in de kelken hebben, en zaedhuisjes met zeer veel zwarte zaedjes voortbrengen. Dit zaed, dat ook veel-ameldonk bezit, wordt onder het Koren gemengd om in sommige landen brood mede te bakken, maer heeft eenen weinig bitteren smaek die nogtans niet onbevallig schynt te wezen.

Het Keukenkruid (Agrostemma coronaria van Linnaeus) is eene tweejarige kruidplant van Italië, die hier veel in de bloemhoven wordt gezaeid, en groeit met stengels omtrent 35 centimeters hoog, en steelomvattende, langwerpige, scherpe, witte, katoenachtige bladen; bloeit meest van juny tot in september, met zeer lieflyke dubbele, roode, witte, purpere en karmyn gestreepte bloemen, volgens de medesoorten die door het zaed veranderen. Het is uit het zaed van die enkele bloemen dat men gemeenelyk de dubbele verkrygt, die men ook door afzetsels lange jaren levende kan behouden; zy willen hier in ligte gronden gekweekt worden.

De Veldroos of Windbloem (Agrostemma flos Jovis van Linnaeus) is eene langlevende kruidplant van Italië, die ook in Zwitserland en elders wast en hier in de bloemhoven wordt gekweekt; zy groeit met getakkelde stengels en gewolde bladen, die wel aen de eerstgemelde gelyken, en bloeit meest in july, met kroonwyze geschikte bloemen, die, een purperachtig kleur hebben, en plompe zaedhuisjes met een hutje en zeer veel zwartachtige zaedjes voortbrengen, die in de dure tyden ook met het Koren worden gemalen om brood mede te bakken.

Het zaed van deze planten is van over zeer oude tyden bekend, dewyl Hyppocrates verhaelt, dat de Negel die onder de Tarwe wast, de maendstonden verwekt en de wormen doodt. Met roozewater en honig gemengd, zegt Dodonaeus, verzoet zy de pyn des weedoms, en stelpt de smerte der moeder.

NETEL, Brandnetel, Tingel, in 't fransch Ortie, in 't latyn Urtica, is onder de 15° klasse, 6° sectie van Tournefort gesteld, der planten die met meeldraedjes bloeijen; door Jussieu onder de familie van de Brandnetels, en onder de 21° klasse van Lin

naeus, Monoecia tetrandria, éénhuizigen met vier meeldraedjes. De gedaenten van de Netels, die in België wassen, zyn van eenieder te wel bekend, om hier geheel hunne wyze van groeijen, bladen en bloemen te beschryven. Daerom zal ik hier enkelyk de namen melden: de Steen-Netel (Urtica pilulifera van Linnaeus) is eene éénjarige kruidplant van Zuid-Europa, die in Belgie veel op de muren en steenhoopen wast; de scherpbytende Netel (Urtica urens van Linnaeus) is ook maer eene éénjarige plant, die veel in België in de velden, tuinen en hoven wast; de heete Netel (Urtica dioica van Linnaeus), waervan de eenen mannekensen de anderen wyfkensbloemen dragen, is eene langlevende plant van Europa, die in België ten alle kanten in de hagen, bosschen en velden wast; zy heeft den naem van Urtica bekomen uit 't latyn Uro, dat in onze tael brandend beteekent. Het is uit deze Netel dat het scherpzuer sap komt, welk men tot verhitting op het vel der lamme menschen legt. Het zaed van die Netels, met azyn en mostaerd papsgewyze op de lamme leden, alwaer de pyn hevig is gelegd, maekt die leden slap en doet de pyne verdwynen. De gemeene landlieden drinken de jonge toppen van die Netels als thee, en koken de bloemen en zaed om den witten vloed te stelpen. Men kan ook uit die Netels eenen draed trekken die op de wyze van den Kemp tot het spinnen wordt bereid, om koorden, pakdoek en allerlei provisie-zakken mede te maken.

De groote Netel of roomsche Brandnetel (Urtica baccifera van Linnaeus) is een langlevend houtachtig kruidgewas van Amerika, det hier en elders in de kruidhoven wordt geplant; het heeft hollige stengels en hartvormige, getande bladen, die geheel ruw en met zeer scherpstekende, haerachtige of ruwe brandende wolle zyn bedekt; de wyfkensplanten brengen met haer bekleede bezien voort, en geheel deze plant is met zoodanige brandende haertjes bedekt, die pylachtig scherpstekend zyn, dat zy by het aenraken, terwyl de zon 's middags schynt, den mensch hevig kan doen in bezwyming vallen.

De kempachtige Netel (Urtica cannabina van Linnaeus), die in Noord-Europa wast, wordt veel van de inwoners der noordsche landen vergaderd, en op de wyze van den Kemp bereid om eenen

*

draed mede te spinnen, koorden te maken en stoffen te weven.

De Urtica capensis, van Linnaeus, groeit veel in Afrika, Egypten en elders; de Urtica novea van China, met de Baccifera, moeten hier 's winters in de matige serren worden bevryd.

De Urtica stimulans van Linnaeus, groeit veel in het eiland Java en elders in de Indien. Het schynt dat elk land zyne Netels heeft, die uitwendig eene heete en stekende kracht hebben, en nogtans inwendig genomen, een verkoelend middel schynen te bezitten; het zaed bezonderlyk is warm en droog tot in den tweeden graed. Dit zaed met azyn in plaesters bereid, is zeer goed tegen alle kwade, inetende, kankerachtige zeeren; men maekt ook eene wonderbaer goede plaester tegen het sciatica, de heuppyn en jicht aen de voeten, met eene handvol Netelbladen en twee handvollen wilde Vlierbladen, die men, te samen gestooten, ter plaets alwaer de pyn is, legt. Eindelyk de jonge toppen van de Netels, met gepelde Gerst gezoden en gedronken, zuiveren de borst, doen al de taeije slymen lossen en dryven de pisse en steen van de nieren. De Urtica frutescens en de Urtica japonica van Linnaeus, die in de Oost-Indiën veel wassen, worden op de wyze van hier het Vlas in het water geroot en bereid om lynwaed en andere stoffen te maken; zy worden in de Indiën Coa genoemd, als of men koopwaren wilde zeggen.

Men vindt weinige planten die in alle landen zoo gemeen zyn als de groote Netel, Urtica dioïca; nogtans zyn er weinig die zoo een uitgestrekt nut inhouden. De stengen vóór hunne volkomene opdrooging afgemaeid, het is te zeggen, wanneer zy beginnen een geel kleur te verkrygen en de bladen verslensen, en dan op de wyze van den Kemp of Vlas geroot en bewerkt, geven eenen goeden draed, om linnen of ten minste koorden mede te maken. In Zweden worden er schier geene andere koorden gebruikt.

De Egyptenaren trekken uit die Netel eenen zeer fynen draed, waermede zy goed lynwaed bereiden; zy maken met het zaed eene klaerbrandende olie. De opsteller van de derde reize Van Cock, verhaelt dat de inwoners van Kamtschatka zonder die Netels niet zouden kunnen blyven bestaen; zy maken daervan hunne vischnetten, hunne koorden en garen om hunne klee

« VorigeDoorgaan »