Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

De versierende Monsonia (Monsonia speciosa van Linnaeus) is eene langlevende kruidplant van Afrika, die hier met stengels, omtrent 25 centimeters hoog wast, en lange bladstelen met gevleugelde bladen; bloeit hier in de matige planthuizen van in april tot mei, met allerschoonste rooskleurige bloemen, purperachtig geaderd, die van onder met een schoon karmynrood kleur zyn versierd.

[ocr errors]

De Monsonia lobata van Willdenow, is eenc langlevende kruidplant van de Kaep, die met stengels en eivormige, gevliesde bladen, hier wel 30 centimeters hoog wast; bloeit meest in mei, met zeer lieflyke rooskleurige en schoone karmynroode, gespikkelde bloemen, met vyf bloembladen in de kelken en kransjes, en vyftien stofdraden, die deze bloemen versieren en zaedhuisjes met vyf schildjes voortbrengen.

Deze schoone versierende planten kunnen door het zaed en wortelscheiding, in het voorjaer, op warme broeibakken, vermenigvuldigd worden; zy worden in den zomer meest uit de potten in den heigrond buiten geplant, en 's winters in de planthuizen bevryd. De nuttige krachten van deze planten zyn my niet bekend.

MOORSBLOEM, in 't fransch Morée, in 't latyn Maraea, is door Jussieu onder de familie der Lischbloemen gesteld, en onder de 3e klasse van Linnaeus, Triandria monogynia, planten die met drie stuifdraedjes bloemen en maer één stampertje hebben.

De Moorsbloem met scheeden (Moraea vaginata), waeronder men de Moraea polyanthos van Linnaeus vindt, is eene langlevende kruidplant van Afrika, die met gevezelde wortels en schachten, omtrent 30 of 40 centimeters hoog wast, en gladde, puntige bladen, die in scheeden, op de wyze der Lischbloemen, groeijen; bloeit van mei tot in july, met zeer lieflyke verhevene bloemen, in zes kleuren verdeeld, waervan drie bloembladen schoone witte en de andere drie blauwe, purpere op eenen gelen grond gespikkelde en gekleurde boorden hebben.

De halven rouw Moorsbloem (Moraea lugens) groeit met stengels en smalle bladen, en bloeit meest in july, met bloemen in zes

verdeeld, waervan de drie groote bloembladen purper zyn, en de andere drie op de topjes zwarte boorden hebben.

Men vindt hier nog by onze bloemisten de Moraea elegans, Moraea tricolor, Moraea sordescens, Moraea longifolia en de Moraea longiflora, met de groote gebaerde Moorsbloem (Moraea africana of Aristaea major), die met schachten wel 80 centimeters hoog wast, en bladen van 50 of 60 centimeters lang, en hier meest in july bloeit, met twee schoone arentrosjes en zeer lieflyke hemelsblauwe bloemen, en de Moraea of Aristaea cyanea, die hier meest in april met schoone blauwe bloemen op de toppen bloeit.

Deze planten zyn meest allen van de Kaep en Afrika hier overgevoerd; zy worden in de matige serren of planthuizen gekweekt, door het zaed op warme broeibakken gezaeid, en door teelloten en uitspruitsels vermenigvuldigd, waervan de volgende soorten, met ze 's winters een weinig te dekken, in den vollen grond kunnen worden geplant: de Moraea chinensis van Linnaeus, eene kleine kruidplant van China, die aen de Lischbloem (Iris pumila) wel gelykt; de Moraea virgata en de Moraea iridioides, die ook aen de Lischbloemen gelyken; zy worden ook door de teelloten vermenigvuldigd.

De nuttige deelen van deze schoone bloemen zyn my niet bekend.

MORINDE, in 't fransch Royoc, Morinda, in 't latyn Morinda, is door Jussieu onder de familie der planten die roode verw geven gesteld, en onder de 15o klasse van Linnaeus, Pentandria monogynia, planten of boomen die met vyf stofdraden bloemen en maer één stampertje hebben.

De Morinde met Citroenboombladen (Morinda citrifolia van Linnaeus) is een houtachtig stamgewas van de Indiën, dat met eenzame stengels wast, hier in de warme serren wordt gekweekt en meest in july bloeit, met éénbladige bloemen, in twee blaedjes geteekend, die vruchten met kerntjes voortbrengen.

De zonneschermige Morinde (Morinda umbellata van Linnaeus) is een langlevend houtachtig stamgewas van de Indiën, dat met regte stengels en eivormige, puntige bladen wast, en ook éénbla

dige bloemen en vierkante vruchten met kerntjes voortbrengt.

De Morinda royoc van Linnaeus, is een langlevend houtachtig stamgewas van Amerika, dat met liggende stengels groeit, en vierkante beziën met veel kerntjes voortbrengt.

Onze bloemisten hebben nog onlangs alhier van de Indiën de welriekende Morinde (Morinda odorata) verkregen, die nog zeer zeldzaem is verspreid.

De kerntjes van deze vruchten worden in het land hunner af komst veel gelyk hier de boonen geëten.

Deze schoone gewassen, die allen in de warme serren worden gekweekt, kunnen door het ryp kernzaed, op warme brocibakken gezaeid, en ook door uitspruitsels en inleggers vermenigvuldigd worden.

MORINGA, in 't fransch Morine, in 't latyn Morina, is door Jussieu onder de familie der Dipsacées of Slangebeten gesteld, en onder de 2o klasse van Linnaeus, Diandria monogynia, boomen die met twee helmstyltjes bloemen en maer één stampertje hebben.

De Moringa (Morina persica van Linnaeus) is een langlevend boomgewas van Persie, dat geknoopt, tamelyk hoog, met weinig takken, zeer broos hout, donkergroene bladen, die aen de Linzebladen gelyken, groeit; bloeit met ongelyke bloemkransen en tweebladige bloemkelken; maer de kelken van de vruchten zyn éénbladig en hebben eene kern onder de bloemkelken, die achthoekige vruchten, van 14 centimeters lang en dik als een Radys, voortbrengen, die een aschgrauw groen kleur hebben, van buiten geel gespikkeld, maer van binnen wit merg, met blinkende kerns, die de grootte van de Cisters hebben; de bladen bezitten eenen sterken smaek byna als dien van het Raeploof.

Men vindt deze boomgewassen veel in Oost-Indiën, Malabar en elders groeijen; zy hebben in de turksche tael den naem van Morian verkregen, en worden in Gazarat Turiaa genoemd; men vindt die hier ook in sommige warme serren. Dit gewas wordt tegen alle vergiftige en besmette lucht zeer geprezen, en de vruchten worden in de Indiën gelyk hier te lande de Boonen

[ocr errors]

verkocht, en met vleesch en veel andere spyzen geëten; de wortels worden in poeijers gemorzeld, en op allerlei beten van kwade en vergiftige dieren van buiten gelegd; zy worden zeer geprezen voor de menschen die veel braken en eenen kwaden buikloop hebben. Die wortels waren ten tyde der Kruisvaerders zeer wel bekend, en velen onzer landgenooten, die de krygstogten in Azië hadden bygewoond, zyn door het lang gebruik van deze wortels van de Lazarusziekte volkomenlyk genezen geweest, gelyk men in de oude geschiedenis beschreven vindt. De boomen worden in het land hunner afkomst door het kernzaed vermenigvuldigd.

MOS, Wolfsklauw, Ledmos, Bergmos, Aerdmos, Watermos, in 't fransch Mousse, Patte de Loup, Lycopode mousse, in 't latyn Lycopodium muscus, is onder de 17° klasse, 1° sectie van Tourfort, der bloemlooze planten gesteld; door Jussieu onder de familie van het Mos, en onder de 24° klasse van Linnaeus, Cryptogymia musci, planten die verborgene bloemen en vruchten dragen.

Het groot Mos (Lycopodium clavatum van Linnaeus) is een schoon langlevend gewas van Europa, dat in België op sommige streken, in de belommerde velden en vochtige bosschen groeit, met kruipende, getakkelde ranken, met kleine, ruwe blaedjes geheel bekleed, en dubbele stengels, gelyk klauwen, met ronde aren op de toppen, aen de aerde vast met vezeltjes die aen den grond liggen. Dit Wolfsklauw-Mos wordt in vele landen vergaderd en droog in poeijers fyn gemorzeld; het is uit dit Mos dat men het fyne sulferachtige gele poeijer trekt, dat eene levende vlamstof inhoudt; die hevige vuervattende stof, die hier onder den naem van Sulferpeper is bekend, wordt meest door de tooneelspelers op de schouwburgen gebruikt, om de klare blikkende vlam in den donker te verbeelden. Dit geelachtig poeijer wordt ook veel by de apothekers gebruikt om pillen in te rollen, en voor de menschen en kinderen om de kloeven der brandscheuren van het vel te genezen en bloedige wonden te stelpen. Eindelyk men heeft bemerkt dat dit Wolfsklauw-poeijer een phosphorieklicht geeft, en ook kan bereid worden om kapsulen mede te maken.

Het Watermos (Lycopodium inundatum van Linnaeus) is een langlevend Mos, dat met fyne rankjes, in de meerschen, grachten, poelen en op vochtige plaetsen wast, met haerachtige verspreide blaedjes en met aren op de topjes. Het Watermos met wyn gezoden, is zeer dienstig om op de voeten der menschen te leggen, die met flerecyn gekweld zyn; het verzacht de jichtige smart en wordt ook op de wonden versch gelegd.

[ocr errors]
[ocr errors]

Het Aerdmos dat aen de Heide gelykt (Lycopodium selago van Linnaeus) groeit in Vlaenderen in de heiden, en elders op drooge plaetsen, in de bosschen, met getakkelde rankjes by de aerde gestrekt, en gespletene rankjes, die eene halve macn verbeelden, en kleine blaedjes die op acht ryen zyn geschikt.

Het Ledmos (Lycopodium selaginoïdes van Linnaeus), dat ook aen de Heide gelykt, groeit ook in Vlaenderen, in de vochtige bosschen en elders. Deze twee planten worden veel gebruikt om bessems mede te maken, en ook in sommige streken vergaderd, om beddingen mede te vullen.

Het Bergmos (Lycopodium alpinum van Linnaeus) groeit in België, Zwitserland en elders op de bergen, en wordt ook in Vlaenderen in de heiden gevonden; groeit met regte stengels, in twee gespleten en scherpe blaedjes, in vier ryen geschikt, met steellooze aren op de topjes. De Lycopodium complanatum wordt ook in België in sommige bosschen gevonden. Deze soorten van Mos hebben eene stoppende en verkoelende kracht, en zyn goed voor het graveel en de zweringen van de nieren te genezen; zy worden in de wynlanden veel in pakjes in de wyntonnen gehangen, om den wyn van alle bedervenis te bewaren.

MOSTAERDKRUID, Mostaerdzaed, in 't fransch Moutarde, Sénevé, in 't latyn Sinapis, is door Jussieu onder de familie der Kruisvormige bloemplanten gesteld, en onder de 15 klasse van Linnaeus, Tetradynamia siliquosa, viermagtigen, planten die met vier groote en twee kleine helmstyltjes bloemen en peulvruchten met schilpjes dragen.

Het Veld-Mostaerdkruid (Sinapis arvensis van Linnaeus) is eene éénjarige zaeiplant van Europa, die in België in de hoven

III.

14

« VorigeDoorgaan »