Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

De Strand-Melde (Atriplex littoralis van Linnaeus) groeit hier veel aen de kanten der velden en grachten.

Al die Melden loopen ligtelyk door den buik en hebben eene verterende kracht; zy worden allen, zoowel de tamme als de wilde, groen vergaderd, om de verkens te voeden en die van ziekten te bevryden. Het water waerin de Melde gekookt is geweest, verdryft al de vlekken en plekken van het aengezigt. Het zaed van de Melde, zegt Lobel, in het water gekookt en met honig ingenomen, is zeer goed om tegen de geelzucht te gebruiken, verkoelt de lever, verjaegt het slym en verwekt zachtjes cene buiklossing.

MELIKGRAS, in 't fransch Mélique, in 't latyn Melica, door Tournefort Gramen genoemd; door Jussieu onder de familie van de Grasplanten gesteld, en onder de 3° klasse van Linnaeus, Triandria digynia, planten die met drie meeldraedjes bloeijen en twee stampertjes hebben.

Het Melikgras met ronde haertjes (Melica ciliata van Linnaeus) is eene grasplant van Europa, die met levende wortels ten alle kanten op de hooge en drooge plaetsen in België wast, omtrent 40 à 50 centimeters hoog groeit, met witgestreepte korte bladen, ronde, witte aren en geelachtige witte bloempjes, die met blinkende, zydachtige haertjes en witten dons zyn voorzien.

Het éénbloemig Melikgras (Melica uniflora van Retz), dat met stroohalmen, wel 48 centimeters hoog wast, groeit hier meest in de belommerde bosschen, met aren en twee bloemblaedjes in de kelkjes, die tweeslachtig zyn.

Het hellende Melikgras (Melica nutans van Linnaeus) groeit hier meest op de bergen en heiden, met stroohalmen die wel 60 centimeters hoog groeijen, en gebogene, hangende aren, die een bruin kleur hebben.

Het blauwachtig Melikgras (Melica caerulea van Linnaeus), dat zeer wel voor het zaeijen in de vochtige meerschen gelykt, groeit hier nogtans ook op drooge plaetsen, met dunne stroohalmen, omtrent 1 meter hoog, smalle, lange bladen, die maer eenen knop by de wortels hebben, en ronde aren op de toppen, die

bontgroen en violetachtig blauw zyn, waerdoor deze plant haren familienaem heeft verkregen. Men maekt in Italië, Zwitserland en elders, met het zaed van deze plant, eene soort van brood, dat dient om de duiven en ander gevogelte te voeden.

Het verheven Melikgras (Melica altissima) groeit veel in het Noorden van Europa, en het spitsvormig Melikgras (Melica pyramidalis) groeit ook in België; deze planten worden droog en groen tot voeding der kruidetende dieren vergaderd, en de pluimachtige aren dienen om bessems mede te maken.

[ocr errors]

MELISSE, in 't fransch Melissot, in 't latyn Melittis, door Tournefort Melissa, is door Jussieu onder de familie van de lipvormige bloemplanten gesteld, en onder de 14° klasse van Linnaeus, Didynamia gymnospermia, tweemagtigen, planten die met twee lange en twee kortere helmstyltjes bloeijen en naekt zaed dragen.

De Melisse met Biënkruid- of Citroenkruid-bladen (Melittis melissophyllum van Linnaeus) is eene langlevende kruidplant van Europa, die in Vlacnderen en elders in België, in de bosschen wast, met stengels en lange, getakkelde stelen, waeraen de bladstelen groeijen, met ronde, diepgekerfde bladen, die aen de Melisse gelyken, maer in 't wilde wel omtrent 50 centimeters hoog wassen; zy bloeit hier meest in july, met witte bloemen, die aen de Doove Netels gelyken, maer wat kleiner zyn, met gele meeldraedjes, die de bloemkransjes tusschen de bovenste lipjes versieren.

De oude Kruidbeschryvers zeggen dat het sap van deze plant goed is om in de wonden des hoofds te druipen; zy wordt hier ook in den kruidhof der Hoogeschool gekweekt, en door het zaed en wortelscheiding in de lente vermenigvuldigd.

MELOENBOOM, in 't fransch Papayer, in 't latyn Carica, door Tournefort Papaya bygevoegd; door Jussieu onder de familie der Pompoenen en Kauwoerden gesteld, en onder de 22. klasse van Linnaeus, Dioecia decandria, tweehuizigen-tienhelmigen, die op den eenen boom al mannekens- en op den

anderen al wyfkensbloemen dragen; het wyfken brengt geene vruchten voort als het manneken er te ver van verwyderd bloeit.

De Meloenboom (Carica papaya van Linnaeus) is een langlevend boomgewas, dat in de Indiën tamelyk dik en wel 2 1/2 of 3 meters hoog wast, en hier in de warme serren wordt gekweekt; groeit met bogtige bladen, in vliesjes verdeeld, die op lange stelen wassen en de gedaente van de Violenboom-bladen hebben, maer meer en dieper zyn gekerfd; bloeit op bezondere steeltjes, die tusschen de bladstelen schieten, met witte geelachtige bloempjes, druifgewys byeen vergaderd, die van maeksel aen de Vlierbloempjes gelyken. De mannekens bloeijen zonder bloemkelken, met trechtervormige kransjes, in vyf blaedjes verdeeld, en meeldraedjes in de gepypte kransjes; de wyfkens hebben de bloemkelken in vyf deelen getand, de bloemkransjes met vyf blaedjes en de bovenste einden van de stampertjes in vyf geteekend; zy dragen alleen vruchten, met veel zwartblinkende kernen, die aen den stam op de takken verspreid hangen, rondachtig zyn en de gedaente van eenen kleinen Meloen hebben, die eerst een groenachtig, maer by het rypen een geel kleur verkrygen, eenen zoeten aengenamen smack bezitten en eenen zeer welriekenden geur inhouden; zy worden in de Indiën veel geëten en ook met suiker gekonfyt en met azyn bereid, om in de keukens met de spyzen te gebruiken.

Men vindt nog den stambloemenden Meloenboom (Carica cauliflora van Willdenow) die veel in het eiland Caracas groeit; en onze bloemist L. Van Houtte heeft onlangs alhier van de Indiën de Meloenboomen Carica Carolina princeps, Carica catesbaea latifolia en Carica ceropegia stapeliaeformis verkregen, die hier allen in de warme serren worden gekweekt; zy kunnen door het kernzaed en door afzetsels, op de wyze van de Meloenen, met zorg vermenigvuldigd worden.

MELOENPLANT, in 't fransch Melon, in 't latyn Cucumis, is onder de 1o klasse, 7° sectie van Tournefort gesteld, der bloemplanten die klokvormige bloemen dragen; door Jussieu onder de familie der Kauwoerden, en onder de 21° klasse van Linnaeus,

Monoecia monadelphia, éénhuizigen-éénbroederigen, met bloemen van het mannekens- en wyfkensgeslacht, die op dezelfde stengels aengetroffen worden.

De Meloenplant (Cucumis melo van Linnaeus) is eene éénjarige plant van Azië, die sedert zeer oude tyden in Europa is bekend, en om hare welriekende en smakige vruchten in België en elders, alle jaren vroeg in de lente,'in broeikassen of bakken geplant wordt, en volgens de graden warmte, de luchtgesteldheid en de zorg die men er aen toebrengt, aengename sappige vruchten geeft; zy rypen hier veel beter als zy op de Citrullen of Pompoenen geënt zyn, dan als zy uit het zaed voortkomen.

De Meloenplanten, die men in het Zuiden van Frankryk en elders in de warme landen, meest natuerlyk in den vollen grond kweekt, zyn de gesuikerde en de toursche Meloenen, die zeer goed rieken; maer zy zyn, als alle anderen aen het verloopen onderworpen. Derhalve heeft men heden door het zaed de volgende soorten verkregen den Karmeliete-Meloen, met zyne groote vruchten, die eenen zeer aengenamen smaek inhouden; den Ananas-Meloen, met zyne welriekende vruchten, die wel ryp zynde eenen goeden smaek bezitten; de Coulommier en de Honfleur-Meloenen, met hunne breede geribde vruchten, en ook den Suiker-Meloen, met kleine, geribde, vleesachtige vruchten, die eenen zeer aengenamen smack inhouden. De Cantaloup-Meloen (1), met zyne uitwendige pokken, die eenen welriekenden geur bezit, wordt meest omstreeks Parys gekweekt, en kan hier ook te lande best zyne rypheid verkrygen; maer de Portugesche- en de Oranje-Meloenen, die hier ook wel in de warme brocibakken hunne rypheid verkrygen en eenen aengenamen smack inhouden, worden hier by voorkeur om hunne vleesachtige, sappige vruchten geplant.

Al de Meloenen zyn zeer ververschend en verkoelend van

(1) Het schynt dat de Cantaloup-Meloen zynen naem heeft verkregen van het dorp Cantalupi, by de stad Roomen gelegen, alwaer deze soort eerst van over oude tyden gekweekt werd, en waervan men heden de Cantaloup kleine Prescott, Cantaloup groote Prescott, Cantaloup argenté, de Cantaloup boule de Siam en de groene vroege Cantaloup bekomen heeft.

kracht, en doen de uitzweeting van het vel en de vochtigheid verminderen; zy veroorzaken eene buiklossing, en als men er te veel in eens van zou eten, zyn zy byna onverteerbaer en kunnen eenen geweldigen kamergang doen ontstaen. Niettegenstaende dit, bezitten de Meloenen een waterlossend middel; zy worden ook in de warme landen tegen de koortsen, die uit de galachtige vochten voortkomen en voor de verheete lever en nieren gebruikt. Het zaed gekonfyt en met suiker of honig ingenomen, verzacht de smart van de nieren en doet den steen en graveel ryzen; maer de Meloenen, door hun slymachtig, sap bezitten weinig voedsel en zyn, rauw en zonder suiker of wyn, nadeelig aen de menschen die eene flauwe maeg hebben.

Het zaed van de Meloenen kan voor het planten wel tien jaren goed blyven; het oudste wordt voor het beste aenzien, en de voortteeling geschiedt hier meest op de volgende wyze: men plant gemeenelyk het Meloenzaed van in maerte in warme broeibakken met glazen ramen, van onder met veel eiken bladen en van boven met versch paerdenmest belegd, door omtrent 10 centimeters aerde bedekt. Nadat de jonge planten vier of vyf bladen hebben bekomen, kan men die weder onder het glas of glazen klokken in dezelfde aerde verplanten, en die by zacht weder en op tyds lucht bezorgen; als die planten vier zaedlobben hebben verkregen, snydt men de twee laetste boven hunne oksels af : op deze wyze komen de jonge scheuten by den stengel en maken maer eene bezondere rank, en opdat de planten lucht zouden kunnen vatten en hare groeikracht vervoorderen, zet men als het weder zacht en warm genoeg schynt te zyn, de klokken of glazen langs eenen kant 5 of 8 centimeters open, omdat de moederrank, terwyl zy groeit, meer kracht zou verkrygen. Men zorgt al de wilde scheuten, die tusschen de knoppen en bladeren uitspruiten, op tyds te weren; de bezondere moederranken, waerop de vruchten moeten groeijen, mogen zich ook niet te lang uitbreiden en moeten van alle onnoodige scheuten op tyds gezuiverd worden; men mag slechts op iedere moederrank drie of vier vruchten laten, want als men er te veel op de ranken laet wassen, zyn zy zonder geur of smaek.

« VorigeDoorgaan »