Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

bloemisten by de versierende planten gesteld, en moeten byna het geheele jaer in de warme serren verblyven; zy kunnen zeer wel door het zaed, uitloopers en afzetsels, op warme broeibakken, vermenigvuldigd worden.

MANSBAERD, in 't fransch Herbe barbue, in 't latyn Andropogon, door Tournefort Gramen, is door Jussieu onder de familie der Grasplanten gesteld, en onder de 23° klasse van Linnaeus, Polygamia monoecia, veelechtigen-éénhuizigen, met tweeslachtige en mannekens- en wyfkensbloemen die één zaedje voortbrengen.

Men vindt, volgens Linnaeus rangschikking, vyf-en-twintig soorten en twee medesoorten van deze familie, die in de vier deelen der wereld wassen en waervan slechts twee soorten hier in de kruidhoven worden gekweekt.

De Mansbaerd (Andropogon ischaemum van Linnaeus) is een langlevend grasachtig gewas van Zuid-Europa, dat hier in den kruidhof der Hoogeschool wordt gekweekt en in struiken groeit, met smalle, scherpe, groene bladen en stengels van omtrent 25 of 30 centimeters hoog, waerop meest in july, vingerachtige aren met wit blinkende, purperachtige, steellooze bloempjes en wolachtige stelen groeijen. Ch. Van Hoorebeke heeft die ook in België in de weiden en op de bergen gevonden.

De zilverachtige Mansbaerd (Andropogon argenteum van Decandolle) is eene langlevende grasachtige plant van Mexiko; zy wordt hier ook in den kruidhof der Hoogeschool gekweekt, maer kan onze wintersche koude moeijelyk wederstaen, en moet derhalve in de oranjery bevryd worden.

De bloempjes en zaed van die planten worden als thee gedronken en tegen de verstoptheid gebruikt; dit kruid wordt ook gestooten of gekookt en zeer heet tusschen doeken op de zyde gelegd, om de pyne der milte te verdryven; het is ook zeer goed tegen de krimping in den buik, zegt Lobel, die den eerstgemelden Mansbaerd veel in het Zuiden van Frankryk tusschen de wyngaerden heeft vinden groeijen. Zy worden hier door het zaed en struikscheiding in de lente vermenigvuldigd.

MANSOOREN, Hazelwortel, in 't fransch Cabaret, in 't latyn Asarum, is onder de 15° klasse, 1o sectie van Tournefort gesteld, der planten die bloemen met meeldraedjes dragen; door Jussieu onder de familie van de Holwortels, en onder de 11° klasse van Linnaeus, Dodecandria monogynia, twaelfhelmigen, welker bloemen meer dan twaelf helmstyltjes en maer één stampertje hebben. De Mansooren (Asarum europaeum van Linnaeus) is eene kruidplant van Europa, die met levende wortels, in België op donkere en belommerde plaetsen in de bosschen, gemeenlyk onder de Hazelnootstruiken wast, met gladde, groene, niervormige, plompe bladen, die aen eene mansoor gelyken, op stelen by de aerde, die alle jaren vroeg in de lente uit de wortels spruiten, tusschen welke bladen en stelen by de wortels, meest in july, bruine purperachtige bloemen groeijen, die de gedaente van Billenzaed-huiskens hebben en kleine, kantige, ruwe zaedjes voortbrengen.

Deze plant wordt ook om hare heilzame deugden in de kruidhoven geplant, alwaer de wortels dikker worden en zich wyd door elkander in de aerde verspreiden; zy zyn scherp van smack, maer hebben eenen lieflyken reuk, bezitten een zuiverend en zacht braekmiddel, zonder samentrekking, en verdryven door het braken en kamergang alle taeije, dikke, slymerachtige gele galle en kwade vochten uit het lyf, zonder beroering des buiks. Eer hier de Ipecacuanha van Amerika was bekend, werden de wortels en bladen alleenlyk ten dien einde gebruikt. Deze wortels en bladen gestooten, of het sap daeruit gehaeld op de voortetende kankerachtige gezwellen gelegd, beletten de ontsteking en voorteting. Al de oude en nieuwe Kruidbeschryvers komen over de krachten, die deze plant inhoudt, zeer wel overeen, en zeggen dat de wortels met bier of wyn gezoden en ettelyke dagen gedronken, al de inwendige pyn uit het lichaem en de heupen verdryft; dat de wortels en bladen in poeijers gestampt en met honig en warm water ingenomen, zacht doen purgeren, de maendstonden afdryven, de druppelpis beletten en de lenden en blaes versterken. Het sap in de oogwenken gedrupt, verdryft de vliezen en schemering der oogen. Het zaed wordt ook van sommige geneesheeren voor dezelfde gebreken gebruikt en ook met honig en

wyn bereid; de bladen enkelyk langs buiten op de roode loopende oogen gelegd, genezen de etterachtige schelen hetzelfde doet ook het gedistilleerd water, dat men daeruit trekt. Geheel dit kruid in de looge gekookt en het hoofd mede gewasschen, versterkt het geheugen. De wortels en bladen worden meest in july vergaderd, en nadien in de schaduwe gedroogd, om naer wille te gebruiken.

Men kweekt hier nog in den kruidhof der Hoogeschool den Asarum canadense en den Asarum virginicum van Linnaeus, die van Canada oorspronkelyk zyn; zy groeijen met niervormige, puntige bladen, en worden hier meest door wortelscheiding in de lente vermenigvuldigd.

MARENTAK, Mistel, Eksternest, wit Vogellym, in 't fransch Gui, in 't latyn Viscum, is door Jussieu onder de familie van het Geitenblad gesteld, en onder de 22o klasse van Linnaeus, Dioecia tetrandria, tweehuizigen-vierhelmigen, met bloemen van het mannekens en wyfkens geslacht, die op den eenen boom al mannekens- en op den anderen al wyfkensbloemen dragen, en met vier helmstyltjes bloeijen.

De Marentak, wit Vogellym of Mistelboom (Viscum album van Linnaeus) is eene heesterachtige plant van Europa, die op eenen anderen boom groeit, met kleinen, rankachtigen stengel, zeer getakkeld en in zytakjes verdeeld, die over elkander groeijen, met zeer bleekgroene schors zyn bedekt, en langwerpige, dikke, bruinachtige groene bladen hebben, waertusschen, op de rankjes der takjes, aen de knoopjes, meest in mei kleine, geelachtige bloempjes groeijen, die kleine, rondachtige, doorzichtige, lymachtige, taeije beziën voortbrengen, welke een klevend vocht inhouden.

Deze plant heeft geene wortels, maer hangt aen de takken van sommige boomen, en men vindt die hier wel somtyds op de takken der Appelboomen groeijen en ook op de Wilgentronken, Peerenboomen en andere. Hetgeen zeer wonderbaer schynt, is dat de beziën in de aerde gezacid, nooit zullen voortkomen, maer alleen op de takken der boomen groeijen, en dan nog enkelyk

als het zaed door eenige vogels geëten, en door den buik en darmen dier dieren gedreven zynde, door hen op de takken uitgelost wordt; maer die planten worden wel om hare wonderbare gewassen door inleggers in de aerde, die men op de takken der boomen inzonderlyk bereidt om ze wortel te kunnen doen vatten, en ook door afzetsels vermenigvuldigd. De lym die uit de beziën van de Marentakken geperst wordt, is om zyne klevende en taeije deelen Viscum irica genoemd, en, op het vel gelegd, zeer warm en scherp bytende van aerd. Deze lymachtige stoffe bezit eene zoo sluitende en samentrekkende kracht, dat die inwendig genomen het lichaem kan toesluiten en doodelyke gevolgen veroorzaken; maer de bladeren of vruchten uitwendig gebruikt, halen uit de hollige wonden, de etterachtige, kwade brandstoffe. Er wordt ook eene zalve mede gemaekt en vogelteer mede bereid. De kunstscheiders weten daermede veel goed te verrigten. Men wilt aen de volkeren doen gelooven dat de Marentakken aen den hals eener zwangere vrouw gehangen, haer belet van kinde te misvallen; men heeft er nog veel andere dingen van geschreven die heden als fabels worden aenzien. Men zegt dat de heidensche priesters in de oude tyden die Marentakken in hunne voorzeggingen gebruiken. Den eersten dag van het jaer vergaderden de Galliërs op eene daertoe bestemde plaets, om uit de handen der Druiden, de geplukte Marentakken te ontvangen.

MARJOLEIN, in 't fransch Marjolaine, in 't latyn Origanum majoranoïdes, is door Jussieu onder de familie van de lipvormige bloemplanten gesteld, en onder de 14 klasse van Linnaeus, Didynamia gymnospermia, tweemagtigen, planten die met twee lange en twee kortere helmstyltjes bloemen en naekt zaed dragen.

De edele Marjolein (Origanum majoranoïdes van Linnaeus) is eene éénjarige kruidplant van Europa, die in België alle jaren in de lente meest in de moeshoven wordt gezacid, gaerne in de oude, wel gemeste gronden wast, en ook kan verplant worden; zy groeit met ineengedrongene stengels, omtrent 18 of 20 centimeters hoog, met zachte, witachtige haertjes bedekt, en rondachtige, eivormige, plompe bladen; op de topjes der stengels bloeijen

meest in july aren, met kleine, witte, lipvormige bloempjes, die naekte, wolachtige zacdjes voortbrengen, welke aen den Orego gelyken en uitnemend welriekend zyn.

Deze plant wordt veel als toekruid in de spyzen gebruikt, en is warm en droog van aerd tot in den derden graed. Het kruid gedroogd, fyn in poeijer gestampt en door den neus opgehaeld, doet nięzen, versterkt de hersenen en geheugen, en trekt al de kwade vochten uit het hoofd; plaesters van de edele Marjoleine met olie en was gemackt, verteren de koude gezwellen en zyn goed om op de leden die ontvricht geweest zyn te leggen; zy wordt ook met brandzalve gemengd. De olie van Marjoleine wordt zeer geacht voor de leden van binnen en buiten te verwarmen; de Marjoleine in de spyzen gebruikt, dryft de pisse af, verwekt den eetlust en doet de maendstonden aendryven, zegt Lobel; zy werd van de oude Kruidbeschryvers Amaracus genoemd, en is heden onder de Oregoplanten gesteld (Zie het artikel van den Orego).

De Marjoleine wordt voor eene der welriekendste inlandsche planten geacht; in de medecynen kan ze ook in poeijers om inwendig te nemen, met Angelicawortels voorgeschreven en met honig bereid worden; maer dit kruid wordt meest door af kooksel en overhalen gebruikt; eene vlugtige olie wordt er ook uit getrokken en met vyf of zes druppeltjes in eens voorgeschreven. Men vindt die plant om hare deugden als aendryvend middel in zeer veel Kruidboeken beschreven.

MARTYNIA, in 't fransch Bicorne, Cornaret, in 't latyn Martynia, is door Jussieu onder de familie van de Trompetbloem gesteld, en onder de 14 klasse van Linnaeus, Didynamia angiospermia, tweemagtigen, planten die met twee lange en twee kortere helmstyltjes bloeijen en welker zaedjes in een zaedhuisje besloten zyn.

De langlevende Martynia (Martynia perennis van Linnaeus), die heden van de nieuwe Botanisten Gloxinia maculata genoemd wordt, is eene allerschoonste, langlevende kruidplant van ZuidAmerika, die hier met enkele stengels en getande bladen wast, en meest in de warme serren van mei tot in july bloeit, met zeer

« VorigeDoorgaan »