Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

tot het maken van hoepels, om vaten, tonnen, wynstukken en kuipen te binden; het hout van de dikke boomen is heel hard en wordt veel geacht tot allerlei timmerwerk, voor balken in huizen, planken, latten, kassen, ribben én kliphout, om wynstukken en andere vaten, tonnen, enz., mede te maken.

KASTANJE-EQUINABOOM, Indiaensche Kastanje, PaerdeKastanje, Wilde Kastanje, in 't fransch Marronnier d'Inde, in 't latyn Æsculus, door Tournefort Hippocastanum genoemd, is onder de familie van den Ahornboom gesteld, en onder de 7° klasse van Linnaeus, Heptandria monogynia, boomen die met zeven meeldraedjes bloemen en maer één stampertje hebben.

• De Kastanje-Equinaboom (Esculus hippocastanum van Linnaeus) is een groot, langlevend boomgewas van Oost-Indiën, dat in het jaer 1550 eerst naer Weenen, in Oostenryk, werd overgebragt, en sedert van daer in geheel Europa is verspreid, alwaer het zeer wel aerdt en een dikke en hooge boom wordt, die spitsgewys, zeer gelakkeld groeit, met bladstelen waeraen zeven geribde en fyngetande bladen wassen, die in den zomer zeer lommerryk versieren; hy bloeit hier meest in mei, met witte, purperachtig gespikkelde bloemen, die eenen zeer aengenamen en welriekenden geur verspreiden.

De Pavia Kastanje-Equinaboom (Esculus pavia van Linnaeus) van Amerika, is een langlevende, groote boom, die wel van gedaente en bladen aen den voormelden gelykt, maer acht meeldraedjes in de bloemkransen heeft.

Deze boomen groeijen in het land hunner afkomst wel 20 of 25 meters hoog, en worden hier vermenigvuldigd door de rype vruchten, die men in den herfst vergadert en vroeg in het voorjaer, nadat zy des winters in het zand te meuken gestaen hebben, plant; na 3 of 4 jaren verplant men die weder op eene goede verblyfplaets, enkelyk de peenwortels wat inkortende, waerdoor zy weldra hunne groeikracht hervatten. Het hout van deze boomen is zeer week en voos, en derhalve weinig goed voor timmerwerk de vruchten zyn zeer bitter van smaek en worden door de menschen niet geëten; maer gekookt en het water daervan afge

[ocr errors]

goten, lossen zy zeer gemakkelyk van de schilpen, en gestampt of droog gemalen, zyn zy zeer voedzaem voor de verkens, geiten en koeijen, die er wel melk van geven; zy zyn ook zeer dienstig om in de voeding der paerden en ezels te mengen, inzonderheid om den hoest en naerborstigheid te genezen; waerdoor zy ook in sommige streken den naem van Paerde-Kastanjen verkregen hebben. Die vruchten worden ook zeer geacht voor de werkdieren die bloed spuwen en met eenen kwaden hoest gekweld zyn; gedroogd en daerna in poeijers gestampt, met garstemeel en azyn gemengd en eenen pap of plaester van gemaekt, zyn zy zeer dienstig voor de gezwollene vrouweborsten; dit poeijer, zegt de geneesheer Amaury Duval, met lynzaed meel in kokende water geweekt en op het fondement gelegd, is een der beste middelen om de speenpyn te stelpen, die het weldra doet verdwynen. De knopbotten, eer de bladen zich beginnen te ontwikkelen, bezitten eene vette olie, waermede men sedert eenige jaren speenzalve mackt, die zeer geacht wordt; die olieachtige vette stoffe wordt veel door de reukmakers met andere riekende stoffen bereid, om het haer te zwarten en te doen groeijen.

Men kweekt hier nog in sommige lusthoven, tot afwisseling der bloemdragende houtgewassen, den Esculus flava, van Willdenow; den Esculus macrostachya, van Michaux, of Esculus parviflora, van den Hortus Kew., en den Esculus ohioensis, van het eiland Ohio, die allen uit Amerika alhier zyn overgevoerd, en door inleggers, uitloopers of door de vruchten worden vermenigvuldigd.

KATOENBOOM, Katoenplant, in 't fransch Catonnier, Arbre à coton, in 't latyn Gossypium, van Tournefort Xylon, en onder zyne 1e klasse, 6 sectie gesteld, der klokvormige bloemplanten; door Jussieu onder de familie van de Maluwplanten, en onder de 16 klasse van Linnaeus, Monadelphia polyandria, eenbroederigen, slach van planten welker meeldraedjes in eenen bundel vereenigd blocijen en verscheidene styltjes hebben.

De Katoenboom (Gossypium arboreum van Linnaeus) is een langlevend, half houtachtig plantgewas van de Indiën, dat met

houtachtigen stam, handvormige bladen en lansvormige zaedvliesjes wast, en bloeit met dubbele bloemkelken van binnen met drie bloembladen, die zaedhuisjes voortbrengen in vier hutjes verdeeld, en met lange wollen omwindsels bekleed, welke het katoen zyn dat hier en elders tot het kaerden, spinnen en weven wordt gebruikt.

De Katoenplant (Gossypium religiosum) van Oost-Indiën, is een langlevend houtachtig gewas met getakkelden en zwartgespikkelden stam, scherpe bladen en drie zaedvliesjes die van onder een kliertje hebben, en ook bloemen en zaedhuisjes, met veel lange wolle omwonden, voortbrengen.

Deze twee Katoenplanten worden hier in sommige warme serren gekweekt, en door het zaed, uitloopers en afzelsels vermenigvuldigd.

Men vindt nog andere van die belangryke planten, die heden in Oost- en West-Indiën en andere warme landen worden gekweekt, en volgens de warmte der luchtgesteldheid der plaetsen, alwaer zy geplant worden, meer of min katoen voortbrengen, zoo als den Gossypium hirsutum, die in de Barbades wast, : Gossypium latifolium en den Gossypium Barbades, die veel in de beide Indiën groeijen.

den

Het Katoenkruid (Gossypium herbaceum) is eene éénjarige kruidplant van Amerika, die ook alle jaren veel wordt gezaeid. De nuttige eigenschappen van deze belangryke planten zyn van een ieder te wel bekend, om daervan eene wydloopige beschryving te geven.

M. De Rohr, natuerkundige, die op last van het zweedsch staetsbestuer 20 jaren in Amerika heeft verbleven, om den kweek der Katoenplanten na te sporen, schryft dat het klimaet van Europa geene warmte genoeg bezit om deze kostelyke planten te kunnen kweeken. Nogtans M. Delasterie, na al de warme gewesten van Europa doorreisd te hebben, is van een geheel ander gevoelen; hy zegt in zyn werk, over die planten geschreven, dat de Katoenplant met voordeel in Siciliën, Kalabriën, Maltha en in de warme gewesten van Spaenje gekweekt wordt, alwaer men sedert verscheidene jaren, en gedurende de duerte der katoen

wolle, groote plantagiën heeft aengelegd. Mr Felix Beaujour, die verscheidene jaren in Griekenland heeft verbleven, verzekert dat het klimaet van Zuid-Frankryk voordeeliger is dan dat van Macedonië, alwaer veel Katoenplanten worden gekweekt.

KATOENGRAS, in 't fransch Herbe à coton, in 't latyn Filago, is door Jussieu onder de familie van de bloemtrosdragende planten gesteld, en onder de 19° klasse van Linnaeus, Syngenesia polygamia necessaria, noodzakelyke veelwyvery of noodzakelyke samenhelmigen, een slach van planten die met veel meeldraedjes versierd bloeijen; de bloemen van de schyf zyn tweeslachtig, die van den omtrek vrouwelyk.

Het Veld-Katoengras (Filago arvensis van Linnaeus) is eene éénjarige grasachtige plant van Europa, die in België en elders op vele plaetsen in 't wilde wast, met trosvormige aren op de stengels en kegelvormige bloempjes, die zydelings hellen en zonder vruchtbodem of pluimbosjes bekroond groeijen. Deze plant bezit in al hare deelen eene schoone gele verw, en wordt in vele landen, na het bloeijen, vergaderd en van de verwers gebruikt, om alle slach van zyden en andere stoffen geel te

verwen.

Het klein Katoengras (Filago pygmaea van Linnaeus) is een éénjarig grasachtig kruid, dat veel in Vlaenderen en elders in de drooge grachten wast, maer geene bezondere krachten bezit.

De Filago germanica groeit veel in Duitschland, Zwitserland en elders in 't wilde; maer het is alleen de Filago arvensis, die eene gele verw inhoudt.

KATTEKRUID, Nipte, in 't fransch Cataire, Herbe aux chats, in 't latyn Nepeta, van Tournefort Cataria; door Jussieu onder de familie van de lipvormige bloemplanten gesteld, en onder de 14° klasse van Linnaeus, Didynamia gymnospermia, tweemagtigen, planten die met twee lange en twee kortere helmstyltjes bloemen en nackt zaed dragen.

Men vindt heden 18 verschillige soorten van dit kruid, die in Europa en elders wassen, en waervan ik er enkelyk drie zal

beschryven, die nuttige en heilzame deelen inhouden en ook voor geneesmiddelen worden gebruikt.

Het gemeen Kattekruid (Nepeta cataria van Linnaeus) is eene langlevende kruidplant van Noord-Europa, die in Vlaenderen en in de provintie Antwerpen veel op vochtige plaetsen, aen de wegen, in de meerschen en grachten groeit, met gestreepte stengels, die alle jaren uit de wortels spruiten, aen de toppen getakkeld zyn en omtrent 50 centimeters hoogte bekomen, en met hartvormige, getande en aen de boorden gekerfde bladen; bloeit van july tot in september, met arent rosjes op de toppen, die bleekgele en witachtige, bloemen hebben. Geheel dit kruid is met wolachtigen gryzen dons bekleed en zeer zacht by het aentasten; het wordt ook veel om zyne deugden in de Kruidhoven by de medecynplanten gekweekt.

[ocr errors]

Het violetkleurig Kattekruid (Nepeta violacea van Linnaeus) is eene langlevende kruidplant van Spaenje, waervan het zacd in het jaer 1579 eerst aen Clusius werd gezonden, die deze plant alom in België heeft verspreid; zy wordt hier in de bloemhoven gekweekt, en groeit met stengels en bladstelen, omtrent 30 of 40 centimeters hoog, en hartvormige, lange, getande bladen; bloeit met ronde aren of trosjes en violetachtige bloempjes.

Het gebobbeld Kattekruid (Nepeta tuberosa van Linnaeus) is eene langlevende kruidplant van Spaenje, en werd van Clusius Menthastrum tuberosa radile genoemd; hy had die plant te Weenen, in Oostenryk, uit het zaed welk hy van Spaenje had verkregen, gewonnen, en heeft die van daer ook in de Nederlanden verspreid. Zy wordt hier in den zomer in den vollen grond geplant, maer kan zeer moeijelyk onze wintersche koude wederstaen; derhalve is het zeer voorzichtig de struiken in potten in de oranjehuizen te bevryden.

Deze kruiden worden meest door wortelscheiding in de lente vermenigvuldigd, en ook door het zaed, vroeg in de lente, op teilen, in de oranjery gezaeid en van daer in den vollen grond verplant. Die drie soorten van Kattekruid zyn heet en droog van aerd en scherp van smack, en door hunnen aengenamen reuk worden zy zeer geprezen om de langdurige hoofdpyn te

« VorigeDoorgaan »