Dr. I. Ionstons beschrijving vande natuur der viervoetige dieren

aars afgrauw Aldrov Aldrovandus angaat angels Arift Ariftoteles Atheneus Bellonius blauw breed buik byna darmen datfe datſe datter datze defe dier dikmaal drek eerft Elianus enige eten eyren fchobben fchrijft fchulp felve fich fien fijn fnuit fomtijds fonder fpijs ftaan ftart fteen ftrepen fwarte Galenus geel gefien geflagt Gefnerus gehele lijf gelijk geneeft genoemt gevangen geverwt glat goed Grieken groot hayren heel hooft HOOFT-ST hoorns huid Hyena in't inde indien Karper kleinder kleine konnen kraakbenige kuwen langh maken malkander menfchen milt mond nocht nochtans noemt ogen omtrent onderfcheiden Oppianus plekken Plin Plinius rivieren rond Rondeletius rood ruch rugh ſcherpe ſchijnt ſtaan ſtart Strabo tanden tuffen vaft van't vande verfcheiden vergif verhaalt verw vifch viffen vingers vinnen viſch vleefch voeten voornamentlijk want water weerzijds welkers wierden wijl wijs zeidt zeit zelve zijden zijnde zommige Zuidas