Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

veelbladigen, regelmatigen bloemkrans bloemen; door Jussieu onder de familie van de kruisdragende bloemplanten, en onder de 15 klasse van Linnaeus, Tetradynamia siliculosa, viermagtigen, planten welke zes meeldraden hebben, waervan vier altyd langer dan de beide overigen zyn, en hauwtjes of peulvruchten voortbrengen.

De Hof-Damastbloem (Hesperis matronalis van Linnaeus) is eene tweejarige kruidplant van Duitschland en Zwitserland, die in België in de bloemtuinen wordt gezaeid, en groeit met lange, eivormige bladen aen de wortels, waertusschen stengels uitspruiten, die omtrent 30 centimeters hoog wassen; bloeit van mei tot in july, met aervormige trosjes en zeer schoone, dubbele, breede bloemen, die eenen zeer aengenamen reuk verspreiden. Men vindt er medesoorten van met lieflyke dubbele witte en violetkleurige bloemen, die men door het zaed van de enkele witte en violette verkrygt. Deze schoone planten, met hare dubbele bloemen, verdienen in onze bloemhoven meer gekweekt te worden, en kunnen door afzetsels alle jaren in augusty, na het bloeijen, ingelegd worden; maer zy begeren van natuer eenen vetten, zwaren grond; want in zandachtige aerde geplant willen zy niet aerden; men moet ook op tyds zorgen die planten met water, waerin snuif geweekt is, te besproeijen, om de slekken en wormen er van te verwyderen, die, door den zoeten smaek van de bladen en stengels uitgelokt, die planten dikwils hinderen en doen

sterven.

De gele Nachtviolier (Hesperis liniferia van Desfontaines) is eene langlevende kruidplant van Spaenje, die in België en Frankryk in het wilde groeit, met breede, lansvormige, donkergroene bladen, en stengels van omtrent 35 centimeters hoog; zy bloeit meest van juny tot in july, met enkele, gele, kruisvormige bloemen, waervan men door het zaed een soort met dubbele gele bloemen verkregen heeft, die gele dubbele matriolen worden genoemd, en nog zeer zeldzaem verspreid zyn.

De Hesperis chia van Desfontaines, van de Oost-Indiën, en de Hesperis laxa van Lamarck, van Tartariën, zyn tweejarige kruidplanten, die alle jaren in de lente in de bloemhoven worden ge

zaeid, en bloeijen van juny tot in augusty, met zeer lieflyke witte, gele, rooskleurige en andere bloemen, die zeer sierlyk zyn.

De treurige Nachtviolier (Hesperis tristis) van Hongariën, wordt ook in de bloemtuinen gezaeid.

Deze planten bezitten een vlug loogzout, hetwelk er uit getrokken wordt; er is byna geene kunst noodig om het te voorschyn te doen komen; in de gedroogde planten verdwynt het, waerom men in de medecynen altoos de uittreksels verkiest. Deze kruiden, op het zacht vuer bereid, bezitten allen eene ontbindende en pis afdryvende kracht; doch in eene onmatige hoeveelheid gebruikt, bederven zy onze vochten (Zie Boerhaave, Ap. 76).

DAUWDISTEL, Melkdistel, Hazenkruid, Konynenkruid, in 't fransch Prénanthe, in 't latyn Prenanthes, door Tournefort Chondrilla lactuca genoemd, en onder zyne 13° klasse, 1o sectie gesteld, der tong- of lintbloemen, samengesteld uit een groot getal kleine, éénbladige, onregelmatige bloemkransjes, wier bloembladen vlak naer de eene zyde uitsteken; door Jussieu onder de familie van de Cichoreiplanten, en onder de 19° klasse van Linnaeus, Syngenesia polygamia aequalis, samenhelmigen, die met meeldraedjes bloeijen wier helmknopjes zyn samengegroeid, 1° order, gelyke veelwyvery of gelyke samenhelmigen. Alle bloempjes zyn tweeslachtig, en by gevolg allen gelykelyk vruchtbaer; zy brengen zacdjes met vederbosjes bekroond voort.

De Muer-Dauwdistel (Prenanthes muralis van Linnaeus, of Chondrilla ruderalis) is eene tweejarige kruidplant van Europa; zy groeit in Henegouwen, Vlaenderen en elders in België, aen de muren, velden, bosschen, enz., met diep uitgesnedene bladen, en stengels die omtrent 35 centimeters hoog wassen; bloeit meest in july, met halve, vyfvoudige bloempjes, en kelkjes met eene ry vederbosjes bekroond.

De purpere Dauwdistel (Prenanthes purpurea van Linnaeus) is eene langlevende kruidplant, die in België in de hooge en drooge bosschen en velden groeit, met lansvormige, getande bladen, en bloeit met vyfvoudige bloempjes.

De Dauwdistel met smalle bladen (Prenanthes tenuifolia) is

eene kruidplant van de Alpische gebergten, die in België in de provincie Namen, de Ardennen en elders groeit, met lynvormige bladen.

De Dauwdistel die aen de Chondrilla gelykt (Prenanthes chondrilloïdes), groeit veel in Frankryk en elders, met lansvormige bladen, en gelykt van gedaente wel aen de Chondrilla of het Crepidekruid.

Al deze planten bezitten eene zeepachtige, verkoelende kracht, waerdoor zy afgang verwekken en de vochten ontbinden; zy hebben doorgaens een bitter, melkachtig sap, en zyn zeer dienstig in heete ziekten en verstopping der ingewanden, zoo als de Crepis en de Pisbloemen. Door Boerhaave werden zy onder de half bloemige (Semiflosculosae) gesteld, en platbloembladige (Planipetalae) genoemd, omdat al de bloempjes in eenen gemeenen kelk bevat zyn.

DECUMARIA, in 't fransch Décumaire, in 't latyn Decumaria, is door Jussieu onder de familie van de Myrtusboomen gesteld, en onder de 11° klasse van Linnaeus, Dodecandria monogynia, twaelfhelmigen, meeldraedjes welke niet van een streng bepaeld getal zyn; bloemen welke van twaelf tot twintig meeldraedjes en maer een stampertje hebben.

De rankachtige Decumaria (Decumaria barbara van Linnaeus) is een langlevend rankgewas van de Carolinen; het groeit zeer getakkeld, lang uitgestrekt, met dikke, blinkende bladen, die een schoon groen kleur hebben, en bloeit van oogst tot in september, met vereenigde bloemtrosjes, die een zeer lieflyk maegdenwit kleur hebben en eenen zeer aengenamen zoeten geur verspreiden. Als men deze gewassen in de lusthover. by andere planten zel, nypen zy zoodanig met hunne gewrichte wortelscheuten die planten toe, dat zy daerdoor versmachten.

De gerankte Decumaria (Decumaria sarmentosa) van de Carolinen, verschilt zeer weinig met de voormelde.

Deze planten, die aen onze koude winters zeer wel kunnen wederstaen, worden om hare lommerryke bladen en lieflyke, welriekende bloemen, in de lusthoven geplant, en schikken zich

zeer wel om priëlen, traliën en latwerken mede te bekleeden, daer zy cenen aengenamen lommer verschaffen. Zy kunnen door inleggers van de takjes, die zeer gemakkelyk wortel vatten, vermenigvuldigd worden. De vruchten van deze planten zyn tot heden onbekend.

DENNENBOOM, Sparreboom, in 't fransch Sapin, in 't latyn Pinus, door Tournefort Abies picea genoemd, en onder zyne 19° klasse, 3o sectie, der katjesdragende boomen gesteld, bloembladlooze boomen, wier bloemen in een katje geplaetst zyn; door Jussieu onder de familie der boomen die kegelvormige vruchten dragen, en onder de 21° klassé van Linnacus, Monoecia monadelphia, eenhuizigen-eenbroederigen; er zyn mannelyke en vrouwelyke bloemen, welke op ééne steng aengetroffen worden; de meeldraedjes zyn in eenen bundel vereenigd of tot een enkel lichaem samengegroeid.

Men vindt heden in ons land zeer veel soorten van die Dennenboomen, die sommigen ook Pynboomen noemen, maer die toch verschillen van den Pynboom, waeraen ik eene afzonderlyke beschryving heb toegewyd (Zie Pynboom).

De gemeene Dennenboom, die alhier meest Sparreboom wordt genoemd (Pinus sylvestris van Linnaeus), is een langlevend boomgewas van Europa, dat van over zeer oude tyden in België is bekend, en groeit met eene getakkelde steng zeer dik en hoog, en zeer schoone donkergroene, blinkende, tweevoudige en altoosblyvende bladen, die onze lusthoven en bosschen versieren. Hy is heden zeer veel tusschen de Alpen, welke de grensmuren van Frankryk en Italie uitmaken, en de spaensche Pyreneën verspreid, en wast ten allen kante, op het hoogste der bergen, in de koude luchtstreken van Europa.

Men heeft sedert eene halve eeuw in België, door het zaed, wel 50 verscheidene soorten van die Sparreboomen verkregen : men ziet de sparrewouden en lusthoven met de volgende soorten vervuld, die door hare bevallige, aengename groene schakering en grootsche verhevene gedaente, onze landstreken cen waer aerdsch paradys hebben doen worden.

De Zee-Sparreboom (Pinus maritima) is een zeer fracije, groene, versierende Sparreboom van het Oosten van Europa. De alepsche Sparreboom (Pinus alepensis) is van het Zuiden van Europa en Klein-Azië.

De Harst-Sparreboom (Pinus resinosa) is van Noord-Amerika, en wordt ook veel in de noordelyke deelen van Europa gekweekt. De kleine witte zilveren Sparreboom (Pinus Abies balsamea van Linnaeus) is van Noord-Ameriką, en wordt alhier veel om zynen aengenainen geur in de lusthoven geplant; hy groeit maer omtrent 6 of 7 meters hoog en 1/2 meter dik; in zyne jeugd is hy zeer fraei, maer eens omtrent 20 jaren oude bekomen hebbende, begint hy veel zaed te dragen, waeraen men weldra zyn verval bemerkt. Het is uit dezen Sparreboom dat men den welriekenden Baume de Giléad trekt, welken men door invlymingen der schors en blaesjes, die zich gemeenlyk met den zomer op den stam vertoonen, uithaelt, en veel wordt gebruikt om als fynen wierook in de kerken te branden.

De groote zilveren Sparreboom met spaenschhout-bladen (Pinus Abies taxifolia van Willdenow), is een schoone langlevende boom van Noord-Amerika, die met zynen grooten, hoogen stam, uitgebreide takken en donkergroene bladen, zeer versierend is.

De Laricio-Sparreboom (Pinus laricio) van Corsica, is eene zeer hooge schoone Sparre; zy groeit met langwerpige bladen, die een weinig slangwyze gedracid zyn.

De Pingel-Sparreboom (Pinus pinea) van het Zuiden van Frankryk, groeit pyramidewyze, met lange, groenachtige-blauwe bladen, in zyne jeugd, en brengt in zyne ouderdom kegelvruchten voort met kerntjes, die eenen amandelsmaek hebben en als nootjes worden geacht.

De groote zilveren Sparreboom (Pinus Abies picea) is eene allerschoonste groote Sparre van de Alpische gebergten; zy groeit zeer verheven, pyramidewyze geschikt, met uitgebreide takken en bladen die van boven groen en van onder wit donzig zyn. Het is uit dezen Sparreboom dat men den strasburgschen terpentyn trekt, die door den handel overal wordt gezonden en zeer wel den venetiaenschen terpentyn kan vervangen. De schors van

« VorigeDoorgaan »