Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

kramp, trekking en opgeblazenheid; met water ingenomen, dryven zy de lint- en breede wormen uit den buik. Deze wortels zyn aen de warme landen eigen, alwaer zy uitzonderlyk om hunne deugden in de hoven geplant, door het zaed en uitloopers vermenigvuldigd, en naer Europa en elders verzonden worden. Sommigen zeggen dat zy ook in zalve bereid, zeer dienstig zyn om de lammige leden mede te bestryken.

CREPIDEKRUID, klein Havikkruid, in 't fransch Crépide, in 't latyn Crepis, en door Tournefort, Hieracium Chondrilla genoemd, en onder zyne 13° klasse, '1' sectie gesteld, der tong- of lintbloemen, samengesteld uit een groot getal kleine, éénbladige, onregelmatige bloemkransjes; door Jussieu onder de familie van de Andyve, Cichorei, en onder de 19° klasse van Linnaeus, Syngenesia polygamia aequalis, samenhelmigen, met meeldraedjes wier helmknopjes zyn samengegroeid; gelyke veelwyvery of gelyke samenhelmigen; alle bloempjes zyn tweeslachtig, en by gevolg allen gelyk vruchtbaer.

Het Crepidekruid met Pisbloembladen (Crepis taraxacifolia van Willdenow) is eene tweejarige kruidplant van Europa, die in België op drooge plaetsen, in de weiden, bosschen en onbebouwde velden groeit, met ruwe, gevinde bladen, van onder getand, en stengen van omtrent 25 centimeters hoog; bloeit meest van juny tot in july, met geschulpte bloemkelken en gele bloemen.

Het tweejarig Crepidekruid (Crepis biennis van Linnaeus) groeit in België veel in Henegouwen, omtrent Doornyk, en wordt ook veel omstreeks Audenaerde gevonden; gelykt van gedaente geheel aen het voormelde.

Het stinkende Crepidekruid (Crepis foetida) is maer een éénjarig kruid, dat veel in Vlaenderen op onbebouwde plaetsen groeit, met dubbel gevinde en getande bladen, met haertjes bezet, en bloeit in augusty, met geelachtige bloemen. De plant heeft een groen asschekleur en verspreidt eenen sterkriekenden geur.

Het Dak-Crepidekruid (Crepis tectorum) is eene éénjarige kruidplant; zy groeit op de oude muren en huizen, met steellooze, blinkende bladen, die beneden dubbel gevind, boven lans

vormig zyn en aen den stengel getand; bloeit in july, met gele bloempjes, die somtyds ook blauwachtig worden; zy werd van de oude Kruidkundigen Chondrilla altera genoemd.

Het

groen vergiftig Crepidekruid (Crepis virens van Linnaeus) is eene éénjarige kruidplant, die in België, in de velden en kanten der dorre bosschen groeit, met gladde, diep uitgesnedene, stengel-omvattende bladen, en bloeit niet witte donzige bloemkelken en gele bloemen.

De Crepis dioscorides groeit ook in Vlaenderen, in de velden; de Crepis rubra groeit meest in het Zuiden van Frankryk, Italië en elders; de Crepis alpina groeit meest in de Alpische gebergten. Boerhaave beschryft deze planten onder den rang der platbloembladigen (planipetalae).

Byna al deze planten hebben doorgaens een bitter sap, en als men de bladen afsnydt, vloeit er somtyds eene zoete melk uit. Zy bezitten eene zeepachtige, verkoelende kracht, waerdoor zy den afgang veroorzaken en de vochten ontbinden. Zy zyn eetbaer, behalve de Crepis virens, die venynig is en een bytend scherp sap inhoudt; maer al de anderen geven een zacht voedsel, en worden in vele landen, op de wyze van de Pisbloemen, als toekruid gegeven en van de kruidetende dieren gretig gezocht; zy worden van sommige landlieden ook Melkdistels en Konynenkruid genoemd, omdat zy veel gemeenschap met de Cichorei en Andyve hebben.

CRINUM, in 't fransch Crinole, in 't latyn Crinum, is door Jussieu onder de familie van de tydlooze planten gesteld, en onder de 6 klasse van Linnaeus, Hexandria monogynia, planten die met zes meeldraden bloemen en maer een stampertje hebben.

Men vindt heden veel nieuwe soorten van die Crinums, die in de warme serren worden gekweekt, en andere die zich met eene matige serre vergenoegen; ik zal die eerst beschryven welke in de matige serre gekweekt worden.

De purpere Crinum (Crinum purpureum) is eene langlevende blocmbolplant van de Kaep; zy groeit met lynvormige, langwerpige bladen, waertusschen een schacht uitspruit, die omtrent 40 of

50 centimeters hoog wast, en waerop, van juny tot in augusty, een bloemtros bloeit met schoone, groote, roodblozende bloemen.

De Crinum met smalle bladen (Crinum angustifolium), van de Kaep, groeit met lynvormige bladen, en bloeit in mei of in september, met gebogene, hangende, roode bloemen.

De Crinum met sikkelvormige bladen (Crinum falcatum) is eene bloembolplant van Azië, met lynvormige bladen, die eene sikkel verbeelden en oneffen aen de boorden zyn.

De Crinum obliquum en de Crinum spectabile vergenoegen zich ook met een matige serre of eene goede oranjery, waerin ook de Crinum australe van Nieuw-Holland kan gekweekt zyn; maer de volgende moeten eene warme serre hebben.

De Crinum van Amerika (Crinum americanum) is eene langlevende bloembolplant van Zuid-Amerika; zy groeit met bladen van omtrent 40 of 50 centimeters lang, met eenen blooten schacht van 50 centimeters hoog, waerop van july tot in september bloemtrosjes bloeijen, met witte schoone bloemen, die eenen zeer aengenamen zoeten geur inhouden.

De Crinum met roode boorden (Crinum erubescens) is eene langlevende bloembolplant van de West-Indiën; zy groeit met langwerpige, dikke, platte bladen, in bundels vereenigd, die langs boven donker-groen en van onder purper zyn, en bloeit van juny tot in july, zydelings op de schachten, met verscheidene gepypte, hangende bloemen, die zich uit de bloemscheeden ontwikkelen, en welke van boven purper zyn en van onder een wit kleur hebben.

De Crinum van Ceylan (Crinum zeylanicum) groeit met langwerpige, smalle bladen en eenen schacht, die omtrent 25 of 30 centimeters hoog wast, waerop van maert tot in mei bloemtrosjes bloeijen, met groote witte, roodgestreepte bloemen, die eenen aengenamen reuk verspreiden.

De Crinum met roode bloemen (Crinum flora rubra) is eene nieuwe bloembolplant van Zuid-Amerika, die zich zeer doet bemerken door hare langwerpige, donker-groene bladen, die dik en omtrent 50 centimeters lang en 12 centimeters breed zyn, en waertusschen een schacht uitspruit, die ineen gedrongen, wel 40

of 50 centimeters hoog wast; zy bloeit met roodachtige rooze bloemen.

Men kan nog de volgende nieuwe soorten van die schoone bloemen by onze bloemisten bekomen: Den Crinum amabile, — eruentum, giganteum, Loddigesii, - speciosum, Brousseneti en den Crinum scabrum, die met bloemtrossen en schoone witte, roodblozende, gestreepte bloemen bloeit.

Al deze planten worden op de wyze van de Amarylissen vermenigvuldigd; maer van sommigen, om wel te bloeijen en veel bloemen voort te brengen, moet men by tyds de uitspruitsels (rejetons) weren.

De bloembollen van deze planten bezitten een vlug, scherp loogzout; doch door het koken en braden verliezen zy, voor het grootste gedeelte, hunne scherpheid, maer worden toch alhier niet geëten. Te veel van de zaden in eens gebruikt, kan vergiftig, en volgens den voormelden heer Van Royen, schadelyk aen den mensch zyn.

CROTALARIA, in 't fransch Crotalaire, in 't latyn Crotalaria, is onder de 22° klasse, 1° sectie van Tournefort gesteld, der heestergewassen, wier bloemkrans vlindervormig is; door Jussieu onder de familie van de peulvrucht-dragende planten, en onder de 17° klasse van Linnaeus, Diadelphia decandria, tweebroederigen met tien meeldraedjes, wier helmdraden zyn samengegroeid; hier zyn de meeldraden veranderlyk in getal en met hunne helmdraden tot twee afzonderlyke lichamen samengegroeid.

De witdonzige Crotalaria (C. incanescens) is een langlevend heester-houtgewas van l'Ile-de-France; het groeit alhier in de matige serren op de wyze van een klein boompje, zeer getakkeld, met witte donzige schors en donker-groene bladen; bloeit van in july tot october, met bloemtrosjes en schoone, groote, gele bloemen en gevlekte standaerds, die purper gestreept zyn.

De purpere Crotalaria (C. purpurea) is een langlevend heesterhoutgewas van de Kaep; het groeit klein getakkeld, met bladstelen en plompe bladen, en bloeit meest in july, met regte bloemtrosjes en schoone purpere bloemen.

De altoosbloeijende Crotalaria (C. semperflorens) is een langlevend heester-houtgewas van de Indiën, het groeit gelakkeld, met gerimpelde, eivormige bladen, en bloeit byna geheel het jaer, met bloemtrosjes en middelbaer groote gele bloemen.

De sierlyke Crotalaria (C. elegans) is een dun heestergewas van de Kaep; het groeit met gelidde takken en donker-groene bladen, en bloeit van maert tot in mei, met bloemtrosjes op de toppen en schoone rooze bloemen, die op de standaerds geel gevlekt

zyn.

De opgezwollene Crotalaria (C. turgida) is een langlevend heester-houtgewas van Afrika, dat zeer getakkeld groeit, met gladde, donker-groene bladen, en bloeit van july tot in september, met groote gele bloemen op de toppen, die roodachtig gestreept zyn.

Deze planten worden alhier in de matige serren om hare schoone bloemen gekweekt, en dewyl zy door afzetsels en inleggers zeer moeijelyk wortel vatten, worden zy meest in den heigrond, op teilen, in de oranjehuizen gezaeid, om voort in potten te verplanten.

De Crotalaria laburnifolia is eene eenjarige kruidplant van Azië, die in de moeshoven, op de wyze van de Linzen en Erten, wordt geplant. Linnaeus zegt dat deze plant, welker vruchten eetbaer zyn, van Ceylan oorspronkelyk is.

Men vindt nog by onze bloemisten den Crotalaria Drummondii en den Crotalaria obovata, met omgekeerde ovale bladen, welker breed uiteinde naer boven is gekeerd. De zaden van deze planten zyn eetbaer voor menschen en dieren, inzonderlyk als zy gekookt zyn; doch van aerd wat winden verwekkend en voor zwakke magen ondienstig. Zy worden in het land hunner afkomst in meel bereid, om de menschen en dieren te voeden.

CROWEA, in 't fransch Crowea, in 't latyn Crowea, is onder de familie van de Ruitplanten gesteld, en onder de 10° klasse van Linnaeus, Decandria monogynia, tienhelmigen, planten die met tien meeldraedjes bloemen en maer een stampertje hebben. De Crowea met wilgenbladen (Crowea saligna van Curtis's Bo

« VorigeDoorgaan »