Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

het uitdroogen verliezen zy al hunne welriekene eigenschappen. Voordezen, eer de Kina in Europa was bekend, werden zy in de medecynen voor de afgaende koortsen gebruikt.

Het Berg-Gezegendkruid (Geum montanum van Linnaeus) groeit veel in de gebergten van de provincie Luxemburg, Duitschland, Oostenryk en elders, en wordt in onze kruidhoven geplant; het schilt maer weinig van gedaente met den Geum rivale.

Het Virginiaensch Gezegendkruid (Geum virginianum) van Noord-Amerika, groeit met donker-groene bladen aen de wortels en bloeit alhier meest in juny, met witachtige gele bloembladen, die overhellen en kleiner dan de bloemkelken zyn; brengt bolronde vruchten met kromme baerden voort.

Het Bastaerd-Gezegendkruid (Geum hybridum) schynt uit het zaed van den Geum rivale met den Geum montanum bestrooid, gesproten te zyn.

Veel nieuwe soorten zyn heden in België en elders uit het zaed gewonnen, zoo als die met witte bloemen, Geum album, die met hoogroode bloemen, Geum coccineum, die met groote bloemen, Geum grandiflorum, met glanzende bloemen, Geum splendens, die met drie bloemen, Geum triflorum, en meer andere, die allen om hare schoone bloemen, die meest van mei tot in juny bloeijen, by veel liefhebbers in België gekweekt worden. Zy kunnen onze koude wintersche lucht zeer wel wederstaen, door het zaed in de lente en ook gemakkelyk door wortelscheiding aengekweekt worden. De zacijelingen dragen het tweede of derde jaer bloemen. De wortels met het kruid in de kleerkassen gelegd, verjagen al de motten, boekwormen en schieters, en geven aen de kleederen ook eenen aengenamen reuk, inzonderlyk als die alle jaren in den zomer vernieuwd worden.

De landlieden vergaderen in den zomer die kruiden, om de wortels met de bloemen en bladen droog en groen in het water te koken en als thee te drinken; zy zeggen dat het zeer dienstig is om de verstoptheid van lever en milt te openen, de borst te zuiveren, en de pyn der darmen en van gansch het ingewand te verzachten. De doktor Bouchin heeft ook veel deugden van die

planten beschreven, die hy met wyn heeft gekookt, om de verstoptheid van lever en milt te verdryven.

GINKGO, Japaensche Notenboom, Veertig Kroonenboom, in 't fransch Arbre aux quarante Écus, in 't latyn Salisburia, Ginkgo, is onder eene onzekere familie gesteld, en onder de 21° klasse van Linnaeus, Monoecia polyandria, eenhuizigen met veel helmstyltjes; er zyn mannelyke en vrouwelyke bloemen, welke op ééne steng aengetroffen worden.

De Ginkgo biloba van Linnaeus, of Salisburia adiantifolia van Willdenow, is een langlevende boom van Japan, die in het eiland Nipon en elders in de Indiën groeit, van over meer dan eene eeuw in Europa, door M. Salisburi, overgevoerd en in België verspreid is, alwaer hy eene tamelyke hoogte en dikte bekomt; hy wast zeer getakkeld, met grysachtige schors en schoone, groene, blinkende, verniste, breede, gesteelde, tweelobbige bladen, die nooit door den regen vochtig worden. De mannekens bloemen van deze boomen bloeijen met katjes, en de wyfkensbloemen met katjes en meeldraedjes, die vleezige, pruimvormige vruchten voortbrengen, welke van binnen witte pitkerns hebben. Die rype vruchten, op de wyze van de Kastanjen gebraden, zyn zeer voedzaem, en worden veel met andere spyzen in de huishoudens bereid en als Kastanjen geëten.

Deze boom wordt nog door afzetsels of inleggers van tweejarige takjes op belommerde plaetsen, in maert of april, aengekweekt; maer gelyk die zeer moeijelyk wortel vatten, heeft men poogingen gedaen om deze op warme broeibakken te stekken, alwaer zy, met zorg gekoesterd, binnen den zomer wortel vatten. Zy worden heden ook wel door de korrels in de oranjehuizen of in lauwe broeibakken geplant; maer die jonge boompjes moeten de vier eerste jaren 's winters in de oranjehuizen verblyven; dan langzaem aen onze lucht gewend, kunnen zy de winters doorbrengen. Men vindt alreeds in den Kruidhof te Parys geheele dreven met die boomen in de vrye lucht geplant, die zy door hunne schoone groenblinkende bladen zeer lieflyk versieren.

GINST, Brem, Akkerbrem, Spaensche Ginst, Bieze-Ginst, in 't fransch Genét, in 't latyn Genista, is onder de 22° klasse van Tournefort gesteld, der heestergewassen, wier bloemkrans vlindervormig is; door Jussieu onder de familie van de peulvruchtdragende planten, en onder de 17° klasse van Linnaeus, Diadelphia decandria, tweebroederigen met tien helmstyltjes; hier zyn de meeldraden veranderlyk in getal en met hunne helmdraden tot twee afzonderlyke lichamen samengegroeid.

De Verwers- of Akkerbrem (Genista tinctoria) is een langlevend heester-houtgewas van Europa; het groeit ten alle kanten in België, op drooge plaetsen in de heiden, velden en bosschen, met getakkelde stengen en lansvormige, altoosblyvende, donker-groene blaedjes; bloeit alhier meest op het einde van mei, met gele, vlindervormige bloemen, die peulvruchten met veel zaden gevuld voortbrengen. Geheel deze plant bezit eene schoone gele verw, die in vele landen, na het bloeijen in july, wordt vergaderd om alle slach van stoffen geel te verwen. Het zaed op genever of witten wyn eenigen tyd latende trekken, en er 's morgens of 's avonds een glasje van gedronken, is zeer dienstig voor de waterzuchtige menschen. Ik zal op het einde van dit artikel voorts al de deugden van deze plant beschryven.

Deze Brem wordt in de magere landen gezaeid om die vruchtbaer te maken, waer hy op drie, vier jaren zyne wortels zeer diep in den grond schiet en al het voedsel van de gronden boven laet; dan, na drie of vier jaren die Brem uitgetrokken en den grond omgeploegd, kan men er het beste koorn in winnen; men kan die jonge Brem ook, een jaer oud zynde, met droog weder in february onderploegen, om met april zomervruchten in te zaeijen, of in den hersft omploegen, om met het begin van november winterkoorn in te zaeijen. Daer die jonge Brem eene goede vette aen de akkers verschaft, heeft hy derhalve den naem van Akkerbrem verkregen.

De wollige Ginst (Genista pilosa) is een langlevend, klein heester-houtgewas; het groeit in België meest in de Kempen, in de heiden en elders, met lage, geknobbelde, getakkelde stengen en lansvormige blaedjes, en bloeit meest in mei, met gele bloemen.

De kruidachtige Brem (Genista sagittalis) groeit meest alhier in de drooge bosschen, met gevleugelde, geknoopte, getakkelde stengen en ovale, lansvormige bladen; bloeit meest in juny, met gele bloemen.

De engelsche Brem of Kattendoorn (Genista anglica van Linnaeus), is een heester-houtgewas, dat in Engeland, en ook veel in de Kempen, Braband, Vriesland en elders groeit, met enkel gedoornde stengen, ongedoornde bloeitakken en lansvormige bladen; bloeit meest in mei, met gele bloempjes. Deze soort van Brem wordt in Engeland veel in de woeste gronden gezaeid, vervolgens in juny afgemaeid en gedroogd, om 's winters de kruidetende dieren te voeden: de afgedorschte bladen doen de koeijen en geiten veel melk geven.

De bloemende Brem (Genista florida), van sommigen BiezeGinst en ook spaensche Verwers-Brem (Genista tinctoria hispanica) genoemd, is een heester-houtgewas van Spaenje, dat omtrent 1 meter hoog groeit, met gestreepte, ronde, biesachtige takken, en bloeit alhier meest in july, met bloemtrossen en gele bloemen. Deze plant, die moeijelyk onze koude winters kan wederstaen, bezit ook eene gele verw en wordt gebruikt om een groen kleur te maken.

De canarische Brem (Genista canariensis) wordt, om zyn schoon groen gewas en lieflyke bloemen, meest in potten in de matige serren gekweekt.

De siberische Brem (Genista siberica) wordt om zyne reusachtige gedaente in de lusthoven veel geplant, en kan wel onze koude winters wederstaen. De takjes van dezen Brem voegen zich zeer wel om bessems te maken.

De aenkweeking van al deze soorten geschiedt meest door het zaed, dat men in october of maert in lossen, zandachtigen grond, op eene opene plaets zaeit. De Brem wilt liefst jong verplant worden.

Onder al deze gemelde soorten bezit de Akkerbrem de meeste deugden, en is goed tot verscheidene huishoudelyke gebruiken. De jonge bloemknopjes worden veel als de Kappers geplukt en op dezelfde wyze ingelegd, om 's winters met olie en azyn, als toe

kruid by de spyzen te eten; zy zyn voor zeer gezond geacht, inzonderheid voor de scheurbuikige, miltzuchtige en waterzuchtige menschen, en voor degenen die met graveel of steen gekweld zyn zy verwekken den eetlust en worden by voorkeur hier te lande meer dan de ware Kappers geprezen.

De inlegging of oplegging is zeer gemakkelyk, en geschiedt als volgt: De bloemknoppen, vóór dat de bloem opengaet, geplukt zynde, laet men die twee of drie uren in de schaduwe liggen, tot dat zy wat verwelkt geworden zyn; daerna doet men ze in goeden azyn, waerin men ze acht dagen laet staen; vervolgens, daer uitgenomen zynde, zuivert en drupt men ze wel uit, en legt ze in anderen verschen azyn, met een weinig zout, en bewaert die voor het gebruik in eenen steenen pot; maer men moet zorg dragen dat er geene lucht bykomt, waerdoor zy bederven. Om ze wel onder den azyn te houden, legt men er gemeenlyk eenen leisteen of ander gewigt op. Deze ingelegde bloemknoppen worden gewoonlyk Bremkappers genoemd. Het ryp zaed uit de peulvruchten een weinig droog gebrand en fyn gestampt, er wat zout en alsem bygevoegd, op brandewyn geweekt, en, om klaer te maken, door een doeksken of zyden papier latende vloeijen, en er dagelyks twee romers van gedronken, is een goed middel voor de waterzuchtige menschen; het opent de verstopte milt, en werkt op al de waterdeelen van het lichaem.

De jonge groene toppen van den gemeenen Akkerbrem houden ook een krachtig wormafdryvend middel in, en maken zelfs een groot uitwerksel op de paerden; want de jonge toppen fyn gesneden, en drie of vier dagen onder de haver der paerden gemengd, dryven al de wormen af; hetgeen ik dikwils zelf op myne paerden heb beproefd. Sommige paerden zullen daer wel wat op pruilen; maer men laet die voedering in hunne kribbe, zonder hun ander eten te geven, en als de honger hen kwelt, beginnen zy weldra deze voeding te eten. Indien zy eenige wormen in het lyf hebben, zal men de uitwerkende krachten van dit eenvoudig middel met verwondering de volgende dagen bemerken, en bevinden dat al de taeije wormen, die in het lyf verborgen zyn, dood in den drek der paerden liggen.

« VorigeDoorgaan »