Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

Italie, dat veel in hagen, rondom de velden en moeshoven, wordt geplant; groeit met langwerpige, stompgetande bladen, en brengt ongesteelde eikels voort.

De ruige Eik (Quercus aegilops) is een boomgewas van ZuidEuropa; het groeit met langwerpige, eironde, gladde, zaegwyze gelande bladen, en brengt vruchten met stekelige kelken en groote eikels voort.

De roode Eik (Quercus rubra van Linnaeus) is een langlevende boom van Amerika, met stompe, borstelige, gesplitste, roode bladen, zeer lommerryk versierd.

De roode Berg-Eik (Quercus rubra montana van Willdenow) is een boom van Noord-Amerika; hy groeit met uitgesnedene, stompe bladen, wier hoeken borstelig en op het einde scherp zyn en die effene randen hebben.

De zwarte Eik (Quercus nigra) is een groot boomgewas van Noord-Amerika; het groeit met wigvormige, driekwabbige bladen, die zwartachtig zyn.

De smalbladige Eik (Quercus phellos) is een groote boom van Noord-Amerika; hy grocit met smalle, lansvormige, effenrandige, gladde bladen, welke aen die van den Wilgenboom eenigzins gelyken.

De kastanjebladige Eik (Quercus prinus) is een boomgewas van Virginië; het groeit met spatelvormige, wederzyds spitse, golfachtig getande bladen, die aen de Kastanjebladen wel gelyken.

De groene hulstbladige Eik (Quercus ilex van Linnaeus) is een heester-boomgewas van het Zuiden van Frankryk; groeit met langwerpige, ovale, van onder wollige, effenrandige bladen, die aen de Hulstbladen gelyken.

De Kermes-Eik (Quercus coccifera van Linnaeus) is een heester-houtgewas, dat meest in Italië, Spaenje en Portugael groeit, en in België 's winters in de oranjehuizen wordt gekweekt; heeft altoos groene, ovale, onverdeelde, stekelige, getande, wederzyds gladde bladen, die aen de Karmezynboom-bladen gelyken. Het is op dat boomgewas dat men de insekten vindt, die by de apothekers onder den naem van Coccus ilicis verkocht worden. Het is ook van de vruchten, die een scharlaken kleur hebben,

dat de roode lak wordt gemaekt. Het sap van de vruchten dient ook om aen het lekker suikergoed een schoon rood kleur te geven.

De Quercitroen-Eik (Quercus tinctoria van Willdenow) is een langlevend boomgewas van Pensylvanië, dat heden veel in België en elders in de lusthoven wordt geplant; het is deze boom die de Quercitroen voortbrengt, welke eene schoone verw inhoudt en veel van de verwers wordt geacht om allerlei stoffen te verwen.

De verwers Eik (Quercus infectoria) is een langlevende boom van Azië, die meest omtrent Alep, in Griekenland en elders in de warme landen groeit; het is van deze boomen dat de beste Galnoten voortkomen, die alhier naer de drogisten worden gezonden en gebruikt worden om stoffen te verwen, of als stoppend middel om den langdurigen buikloop te stelpen.

De Kork-Eik (Quercus suber van Linnaeus) groeit veel in Spaenje, Portugael en op de Pyrenesche gebergten, alwaer hy een groote, dikke, altoos groenblyvende boom wordt, en wast met langwerpige, ovale, onverdeelde, getande, van onder wollige bladen; men vindt eenige medesoorten met breede en smalle bladen.

Het is van de schors dezer boomen, die door hare ligtheid nooit onder het water gaet, maer altoos boven dryft, dat de beste kurken of stopsels worden gemaekt.

De Eik met hangende takken (Quercus pedunculata van Willdenow) van Amerika, groeit met groote, getande bladen, die eikels met lange stelen voortbrengen, welke eetbaer zyn; hy wordt veel op den gemeenen Eik geënt.

Veel nieuwe soorten, zoo als de Quercus olivaeformis, met olyfbladen; de Quercus macrocarpa, Quercus imbricaria, en de Water-Eik (Quercus aquatica) worden in de lusthoven geplant.

De aenkwecking der gemeene Eiken geschiedt door eikels in de lente te planten; de vreemde soorten worden door enting, of afzuiging op de gemeene, in het voorjaer vermenigvuldigd. Het eikenhout is zeer hard, taei en langdurig, wordt derhalve voor huis- en scheepstimmering gebruikt en als het beste brandhout geacht. De schors geeft tot de leerbereiding de beste run, die ook in de broeibakken, tot broeijing en kweeken der planten, wordt

gedaen en vervolgens, verrot zynde, met mest vermengd om de landen te vetten.

EIKEN-VARENKRUID, Engelzoet, in 't fransch Fougère polypode, in 't latyn Polypodium, van Tournefort Polypodium filix, en onder zyne 16 klasse gesteld, der bloembladlooze planten, welke geene geslachtsorganen noch bloembekleedsels, maer bladen hebben; door Jussieu onder de familie van het Varenkruid gesteld, en onder de 24 klasse van Linnaeus, Cryptogamia filices, bedektbloeijenden, slach van planten waervan de bloemen en vruchten onzigtbaer zyn.

De Eikenvaren of Engelzoet (Polypodium dryopteris van Linnaeus) is eene langlevende kruidplant van Europa; zy groeit veel in België in de bosschen, met stengen die alle jaren in de lente uit de wortels spruiten en wel 1 meter hoog wassen, met bladstelen en gevleugelde bladen, aen de opperzyde glad geribd, die een bleekgroen kleur hebben.

De gemeene Eikenvaren (Polypodium vulgare) is ook eene langlevende kruidplant, die in de bosschen en woeste velden wast, alwaer de Polypodium phegopteris ook veel groeit, maer die toch van bladen eenigzins verschillen.

Het gulden Eiken-Varenkruid (Polypodium aureum) en veel andere nieuwe soorten, die van de West-Indiën alhier zyn overgevoerd, worden in de warme serren gekweekt.

Men vindt in Dodonaeus Kruidboek en door Lobel beschreven dat het sap der gestootene wortels van de Eikenvaren gebruikt om het hoofd te wasschen, het haer kan doen uitvallen van die het kwaedzeer of haerworm hebben en het vel kael en glad maekt. De wortels worden ook ten dien einde in poeijer gebruikt, en als pappen voor den haerworm op het hoofd gelegd.

Veel soorten van Varenkruiden worden hier algemeenlyk van de landlieden Varengenst genoemd, maer hebben toch van de Kruidkundigen allen verschillige namen ontvangen : zoo als de Krulvaren, Boomvaren, Steenvaren, Bloemvaren, enz. Zy houden allen eene bezondere kracht in, die ik by elk, volgens hunnen naem, in den loop van dit werk zal beschryven.

ELAEOCARPUS, in 't fransch Éléocarpe, in 't latyn Elaeocarpus, is door Jussieu onder de familie van den Gutlierboom gesteld, en onder de 13° klasse van Linnaeus, Polyandria monogynia, veelhelmigen, planten of bloemen die van twintig tot honderd meeldraden, op het vruchtbeginsel vastgehecht, en maer een stampertje hebben.

De blauwe Elaeocarpus (Elaeocarpus cyaneus) is een klein boomgewas van Nieuw-Holland, dat in België sedert eenige jaren is overgevoerd en alhier in de matige serren gekweekt wordt; het groeit met langwerpige, donkergroene bladen, en bloeit meest in april, met hangende, enkele bloemtrosjes en kleine, witte bloempjes, die aen de takjes, op de deelen waer geene bladen staen, bloeijen; zy brengen schelpvruchten met gekrolde zaedkorrels voort.

De witte Elaeocarpus (Elaeocarpus albus) en de Elaeocarpus dicera, van Ceylan, met nog andere soorten van Nieuw-Holland, kan men by onze hoveniers te Gent bekomen. Deze schoone houlgewassen moeten in de matige serren gekweekt worden, en kunnen door afzetsels in potten, op warme broeibakken in den heigrond, aengekweekt worden; met zorg gekoesterd, zullen zy welhaest wortel vatten.

Men heeft alhier op de tentoonstelling der bloemen van het jaer 1844 eene nieuwe soort van die planten, den Elaeocarpus lanceolatus, bemerkt, die door den heer Von Siebold, van Leyden, uit het eiland Java, in 1843 was overgebragt; dit schoon gewas, waervan hy onze bloemisten heeft medegedeeld, is nog zeldzaem verspreid.

ELAEODENDRUM, in 't fransch Elaeodendrum, in 't latyn Elaeodendrum. Deze plant is onder de familie van eene onzekere soort gesteld, maer onder de 5o klasse van Linnaeus, Pentandria monogynia, planten die met vyf meeldraedjes bloemen en maer een stampertje hebben.

De Elaeodendrum orientale van Willdenow is een langlevend heester-houtgewas van de Oost-Indiën, dat in het land zyner afkomst tamelyk hoog wast, met zeer schoone, lommerryke bladen

versierd; het is sedert verscheidene jaren in België overgevoerd, maer blyft alhier heesterachtig, en bloeit van in mei, met bloemen op de toppen der takjes, die vyf bloembladen in de bloemkransen hebben en eironde vruchten met kerntjes voortbrengen.

De Elaeodendrum argan van Willdenow is een langlevend heester-houtgewas van Afrika, dat veel in Algiers en het keizerryk Maroc groeit, van waer die plant in België is overgevoerd en hier by onze bloemisten wordt gekweekt.

De Elaeodendrum indicum van Jacq. is een zeer schoon, langlevend heestergewas van de Indiën, welk de heer Alex. Verschaffelt van daer heeft verkregen, en in het jaer 1844 voor de eerste mael in den Casino te Gent ten toon heeft gesteld; het is nog zeldzaem by onze bloemisten verspreid.

Deze schoone heestergewassen moeten in de matige serren worden bezorgd, en kunnen door het ryp zaed, op de wyze van den Rhododendrum, gezaeid, en door inleggers en afzetsels in den heigrond, op warme bloeibakken, aengekweekt worden.

ELEFANTSVOET, in 't fransch Pied d'éléphant, in 't latyn Elephantopus, is door Jussieu onder de familie van de bloemtrosdragende planten gesteld, en onder de 19° klasse van Linnaeus, Syngenesia polygamia segregata, samenhelmigen; vyf meeldraden zyn onderlinge met hunne helmknopjes samengegroeid; 5o orde, afgescheidene veelwyvery; alle bloemen zyn tweeslachtig en staen nauw op elkander, maer zyn elk afzonderlyk in een bezonder klein omwindsel bevat.

De ruwe Elefantsvoet (Elephantopus scaber) is eene langlevende kruidplant van de Oost-Indiën, die alhier in de matige serren wordt bezorgd, en groeit met langwerpige, ruwe bladen aen de wortels, waeruit van in maert stengen spruiten, die omtrent 1/2 meter hoog wassen; bloeit meest in mei, met zeer lieflyke bloemen. Deze plant heeft eerst in het jaer 1838 by onzen bloemkweeker Van Geert gebloeid. Sedert heeft men van de Indiën nog nieuwe soorten bekomen, waervan de bloembladen in de bloemkransjes tongvormig zyn geschikt. Zy worden allen 's winters in de matige serren bevryd, en kunnen door het ryp zaed,

« VorigeDoorgaan »