Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

botpunt hebben; die jonge uitspruitsels of stelen worden gemeenlyk Aspergie geheeten, en met groote smakelykheid geëten; maer als die boven den grond staen, worden zy groen, hard en verkrygen eenen bitteren smaek; derhalve moet men trachten die Aspergie te steken, om in de keuken der huishoudens te gebruiken, eer zy boven de aerde schiet, wanneer zy een aengenaem voedsel verschaft, dat zeer gemakkelyk in de maeg verteert, en van zieke en gezonde menschen mag geëten worden, dewyl de Aspergie van ouds om hare deugden is bekend en zeer wordt geacht om de verstoptheid der lever, nieren en milt te openen. Alle ervarene geneesheeren zyn hieromtrent eenparig van gedachten, en schryven dat de Aspergie de droppelpis, steen en graveel verdryft, en zeer nuttige eigenschappen bezit, om de gebreken der kwade borsten, longer en geelzucht te herstellen en het flerecyn te verdryven. Het water, waerin de Aspergies gezoden zyn, is zeer dienstig tegen de tandzweren; eenige dagen daermede den mond gespoeld, verdryft het de zeeren en maekt de losse tanden vast. De bloemen van deze plant zyn tweehuizig (Dioecia); dusvolgens zyn de mannekens- en wyfkensbloemen afzonderlyk op twee stengels aenwezig, en de wyfkens alleen dragen vruchtbare beziën.

Zie hier de wyze om die kostelyke en zeer nuttige plant door het zaed te vermenigvuldigen : Men vergadert gemeenlyk de rypste en schoonste beziën, in onze luchtstreek met het beginne van november, waeruit men de zaedjes zacht haelt, en na die gedroogd te hebben, onder het fyn droog zand vermengd en geheel den winter op eene drooge plaets zet, om met de lente in goeden, welbewerkten, zandachtigen grond te zaeijen; gewoonlyk na 25 dagen, volgens het weêr, spruit het zaed boven de aerde, en by groote droogte, in de maend mei, moet men het een weinig met koevette besproeijen. Na alzoo die jonge planten drie jaren lang wel gekoesterd en van alle onkruid zuiver te hebben gehouden, kan men die verplanten. Eer men die jonge planten op hare plaets stelt, bereidt men van in november grachten op regte lynen, van omtrent 1 meter breed en 50 centimeters diep, die men een weinig met mest vult en wel omspit, opdat de grond

door sneeuw, regen en vorst zoude gisten en meeldroog worden. De grond op die wyze zoo geheel den winter bereid, delft men nog cens dit mest met de aerde om; dan met de lente neemt men de jonge planten, die men in elken gracht in drie regte lynen verdeeld, op zoo eene wyze dat zy juist 30 centimeters van elkander geplant stacn; waerna men die met 6 of 7 centimeters aerde bedekt; men moet wel zorgen van by het planten de gebrokene worteljes af te snyden, en binnen den zomer die jonge planten van alle onkruid te zuiveren. Met den volgenden herfst, in november, snydt men de stengels af, en bedekt de planten weder met mest en aerde. Na die alzoo drie jaren gekoesterd te hebben, begint men het vierde jaer de dikste uitspruitsels te steken, hetgeen, om goede beemden met Aspergies te behouden, maer tot S. Jansdag mag verrigt worden, dewyl het later steken die planten doet kwellen, welke het volgende jaer zeer weinig uitspruilsels voortbrengen. De Aspergie wel geplant, by tyds gekoesterd en met vette bemest, kan 27 jaren goede uitspruitsels opbrengen; maer dan begint zy te versterven, en eindigt met bitter van smaek te worden. Men kan ook by het uitdelven wel haren ouderdom acn de wortels bemerken, die alle jaren, met hunne klauwen, cenige linien aengroeijen.

De Aspergies willen in goede, zandachtige, losse gronden zeer wel aerden, terwyl zy in zwaren, kleiachtigen grond zeer moeijelyk groeijen en dunne uitspruitsels voortbrengen, die altoos een yzerroest kleur en eenen bitteren smaek hebben.

Wanneer men langs de Antwerpsche poort buiten Gent stapt, en langs den Dendermondschen weg eenige honderde schreden zuidwaerts gaet, ontmoet men aen de linker zyde van de Nederschelde nog cenige oude duinen, die over 30 jaren nog schier onbeploegd en dorre heiden waren, en waervan heden eene groote menigle hectaren met Aspergie-beemden staen beplant. Wendt men zich regtstreeks buiten die poort, tot aen de kapel op S. Amandsberg, dan aenschouwt men op de oppervlakte der velden meer dan 300 hectaren lands, die met die kostelyke plant versierd staen, alsof die grond door de natuer alzoo geschikt ware, om met de Aspergie de stedelingen te voeden. Op de kruin van

dien berg ziet men mylen ver de landbouwers bezig met die plant te bewerken, waerin zy eenen grooten handel dryven en die naer vreemde landen verzenden. De gentsche Aspergies zyn voor de beste en aengenaemste van smaek, van geheel Europa, in alle steden vermaerd.

De naem van Asparagus officinalis is aen dit kruid gegeven geweest, alleenlyk omdat de jonge uitspruitsels alle andere van dezelfde soort in smaek, malschheid en aengenaemheid, te boven gaen.

De Asparagus retrofractus van Linnaeus groeit in Afrika met ronde, gedoornde en getakkelde stengels; de doorntjes zyn klein, gebogen, en de blaedjes borstelachtig byeen geschikt.

De Asparagus verticillaris van Linnaeus is een langlevend kruidachtig houtgewas van de Oost-Indiën, welk met ringwyze geschikte bladen rond den stengel groeit.

De wilde Aspergie (Asparagus acutifolius) is een houtachtig kruidgewas, dat meest in Spaenje groeit, met stengel zonder doorns; de bladen zyn ook dikwils ringwyzig geschikt, en de bloempjes brengen witachtige gryze beziën voort.

De witte Aspergic (Asparagus albus) groeit meest in Portugael, met witte stengels, die met doorns bekleed, hoekig en krom getakkeld zyn, met driekantige blaedjes in bundels verzameld.

Alle deze laetstgemelde planten kunnen aen onze koude winters niet wederslaen, maer worden toch door sommige liefhebbers in de oranjehuizen gekweekt en door het zacd vermenigvuldigd.

ASPHODILLE, Jacobsstaf, in 't fransch Asphodèle, Verge de Jacob, in 't latyn Asphodelus, is onder de 9 klasse, 1° sectie der lelieachtige bloemplanten van Tournefort, door Jussieu onder de familie van de Leliën gesteld, en onder de 6° klasse van Linnaeus, Hexandria monogynia, planten die met zes meeldraden bloeijen en maer een stampertje hebben.

De Asphodille of Jakobsstaf met gele bladen (Asphodelus luteus van Linnaeus) is eene langlevende bloemplant van Italië, welke in België met lange, gevezelde wortels groeit, en dunne, langwerpige, gestreepte bladen, waeruit in de lente stengels spruiten die

omtrent 50 centimeters hoog wassen, en op welker toppen, van mei tot in juny, trossen met veel schoone, gele bloemen groeijen. De Asphodille met getakkelde stengels (Asphodelus ramosus van Linnaeus) is eene langlevende bloemplant van het Zuiden van Europa, die veel in België in de bloemtuinen wordt geplant, en grocit met gelykvormige, langwerpige bladen aen de wortels, en stengels met vele takkels, op welke in mei troswyzige aren groeijen, die in juny vele groenachtige witte, gesternde en roodgestreepte bloemen dragen, die groote groene vruchten voortbrengen.

De witte Asphodille (Asphodelus albus van Willdenow) is eene bloemplant van Italië, die alhier veel in de bloemhoven wordt geplant, en meest in juny bloeit met witte bloemen.

De buisvormige Asphodille (Asphodelus fistulosus van Linnaeus) is eene langlevende blocmplant van het Zuiden van Frankryk, welke met ruwe, priemvormige bladen en bloote stengels groeit, die byna buisvormig zyn, en in mei bloeit met roodachtige bloemen, die gesprenkeld zyn.

Deze planten kunnen onze koude winters wel doorstaen, en door het zaed in de lente gezaeid worden. De zacijelingen blocmen maer met het tweede of derde jaer, derhalve worden zy veel door wortel- of bolscheiding vermenigvuldigd. Men heeft van die schoone bloemplanten de volgende medesoorten door het zaed verkregen, die by onze bloemisten worden gekweekt : de Asphodelus areticus, A. capillaris, A. creticus, A. flora pleno, A. tauricus, en meer andere soorten, die om hare schoone versierende bloemen van veel liefhebbers zyn geacht.

De Asphodillen zyn van over zeer oude tyden bekend, en werden door Galenus, Lobel en Dodoens beschreven. Men vindt alle hare krachten ook door Clusius gemeld, die zegt dat de wortels van de Asphodille, die in Italië groeijen, warm en droog zyn tot in den tweeden graed; dat die, door eenen ervaren doctor voorgeschreven en met wyn ingenomen, de pyn in de zyde, de krimpingen der zenuwen en de gescheurdheid der leden genezen; in warm water geweekt en daervan gedronken, verwekken zy, zegt hy, eene braking, en doen ligtelyk gal en slym

overgeven. Volgens de nieuwe Kruidbeschryvers, worden die wortels inwendig niet meer gebruikt, maer heden als zeer dienstig geacht om met moer van rooden wyn te zoden, en op de vuile wonden, inetende zweren en zeeren te leggen. Op deze wyze bereid, zyn zy ook zeer dienstig om in linnen doekskens op de vrouwenborsten te leggen, die met klieren, bloedzweren of andere gezwellen zyn besmet, welke men twee mael dacgs moet ververschen. Die wortels, met witten wyn en saffraen vermengd, en te samen gezoden, zyn zeer goed om de zeere, loopende oogen mede te wasschen; zy doen het gezigt zeer wonderlyk verklaren. Het hoofd met dit zelfde gewasschen, doet het haer weder groeijen en schoone krollen verkrygen. Die Asphodillewortels gestooten en een zalve van gemaekt, zyn zeer dienstig voor de ossen, peerden en koeijen van de schurftheid en de rappigheid te genezen; met Bilsenkruid gestooten en met pek en was gekookt, genezen zy het schurft van het hoofd, en doen het haer ook zeer gauw weder groeijen.

ASTRAGAEL, Tragant, Hokjepens, in 't fransch Astragale, in 't latyn Astragalus, is onder de 10° klasse, 5° sectie der vlindervormige bloemplanten van Tournefort, door Jussieu onder de familie der peulvrucht-dragende bloemplanten gesteld, en onder de 17° klasse van Linnaeus, Diadelphia decandria, tweebroederigen, wier meeldraden, veranderlyk in getal, met hunne helmdraden tot twee afzonderlyke lichamen zyn samengegroeid, en met tien stampertjes vereenigd.

De Tragant (Astragalus alopecuroïdes) is eene langlevende kruidplant van de gebergten in Spaenje en Rusland, welke in de kruidhoven groeit, in struiken, met stengels van omtrent 25 of 30 centimeters hoog, en bladstelen met bleek-groene gevleugelde blaedjes; zy bloeit van mei tot in juny met trosjes op de stelen en bleeke rooze bloempjes, die zeer lieflyk de bloemperken versieren; zy kan door het zaed vermenigvuldigd worden.

De Astragael of Hokjepens (Astragalus glyziphyllus van Linnaeus) is eene langlevende kleine kruidplant van België, die veel in Henegouwen groeit, alwaer zy wild Kalissehout wordt genoemd,

« VorigeDoorgaan »