Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

schen grond, wacruit de planten haer voedsel halen, zy treuren en geene volmaekte bloemen kunnen voortbrengen.

Om sommige planten van de Kaep de Goede Hoop en van Nieuw-Holland wel te doen groeijen, moet het onderste gedeelte der potten met twee of drie centimeters grof zand of kleine steentjes gevuld zyn, en het bovenste gedeelte met goeden heigrond worden bedekt, opdat het water er wel zou kunnen doordringen; dewyl, als het water in de potten blyft staen, het de vezeltjes doet verrotten. Men zorge ook in het verpotten de vezels die te lang zyn in te korten, en de verrotte wortels wel af te snyden. Na deze eenvoudige bewerking, zet men die voor eenige dagen op belommerde plaetsen, opdat die planten de nieuwe aerde met hare wortels vatten en hare groeikracht hernemen.

Als men zaed van vreemde of inlandsche gewassen in schotels of in broeikassen zaeit, moet men altyd trachten die op belommerde plaetsen te behouden en voor de zonnestralen te bevryden, en als die jonge planten eene behoorlyke grootte verkregen hebben en bekwaem zyn tot het verplanten, tracht men zoo veel mogelyk die met dolkens in kleine potjes te zetten en ook eenige dagen op belommerde plaetsen te koesteren, tot dat zy hare groeikracht hervat hebben.

Vele bloembol-planten van de Kaep worden, na het bloeijen en het verdroogen der bladen, uit de potten met hare bollen genomen, om cenigen tyd te droogen te liggen, en dan weder naer goedvinden in den herfst of 's winters in potten te planten. Van de hout- of heestergewassen van de Kaep en Nieuw-Holland, die geheele jaren hunne bladen behouden, kan men de inleggers, afzetsels en uitloopers die zy geven, by het verpotten van de moederplant scheiden, en die te zwak zyn of weinig wortels hebben, voor eenigen tyd op de lauwe broeibakken onder het belommerende glas zetten. Alle planten, voor de oranjeryen bestemd, moeten omtrent den 10 october, vóór dat de koude vochtige regen begint, weder in de oranjery of matige serren geplaetst worden.

De matige en warme serren verschillen maer van de oranjehuizen, door de warmte die men kunstmatig door het vuer daer aen geeft. Vele planten, inzonderlyk de Kamellias, moeten in

eene goede oranjery, alwaer de zonnestralen haer niet treffen, maer wel by tyds de lucht kunnen vatten, geplaetst worden; want die schoone planten, te warm of te koud staende, laten hare bloembotten gemeenelyk afvallen.

De planten moeten in de serren altyd eene gestadige warmte hebben, op zoo eene wyze geschikt, dat zy nooit in haren wasdom gedwongen worden, noch zich te spoedig ontwikkelen; want te veel warmte doet dezelve te zwak en dun opschieten; derhalve zorge men als de warmte te groot is, en de buitenlucht het toelaet, de vensters open te zetten, tot dat die warmte tot vyf of zes graden boven de zero gekomen is. Als het des winters vriest, en het weêrglas onder de zero daelt, moet men tevens trachten de planten eene matige warmte te bezorgen, en ze in eene gesteldheid van vier of vyf graden behouden. Vele planten begeren in den winter maer het noodige water om haer leven te behouden; men besproeit die altyd met eenen gescheidenen waterstralenden gieter, hetgeen by droog weder moet zyn verrigt; want te veel water doet de planten grooten hinder, en is dikwils oorzaek dat zy vergaen.

Alle planten die men in de oranjehuizen of matige serren des winters bevrydt, worden gemeenlyk met omtrent den 10 mei buiten in de opene lucht geplaetst; het zyn maer die van de warme serren die het geheele jaer eenen zekeren graed van warmte, volgens haer geboorteland, moeten hebben. Men kan ook alle planten, waervan men begeert vroeg bloemen te verkrygen, door de warme serren verhaesten.

Eindelyk, een bloemist en behendige hovenier zorgt altyd zyne planten op eene zoodanige wyze te schikken, die van alle onnoodigheid te zuiveren en de warmte matiglyk te behouden, dat het sap, welk de planten en bloemen moet voeden, zich op gepasten tyd in beweging stelt; want het is dikwils by gebrek van zorg dat de bloemen slecht bloeijen en de vruchten miswassen. De ongedierten brengen ook veel hinder aen de planten toe, daer zy de bladen en wortels afvreten welke de planten moeten voeden, om schoone bloemen en vruchten voort te brengen; derhalve moet men de planten, de oranjeryen, matige serren, enz., trachten

zuiver te wasschen, om alle ongedierten te verdelgen, die binnen den zomer hunne eitjes op die planten zetten, welke des winters aldaer door de warmte uitbroeijen.

VIERDE HOOFDSTUK.

OVER DE WYZE OM EEN DROOGE KRUIDDOEK TE MAKEN EN PLANTEN TE

VERZAMELEN.

Een drooge kruidboek, waerin men ten allen tyden de planten kan beschouwen, is zeer nuttig en aengenaem; om een schoon drooge kruidbock te maken, welk voor universiteiten en scholen des winters kan dienen, moet men van juny tot in den herfst de kruiden verzamelen, en by gunstig weder de provinciën van het koningryk doorkruisen, en landen, hoven, bosschen en weiden doorloopen, alwaer men de planten, naer mate men die heeft ontmoet, met zorg byeen verzameld om in den kruidboek te plaetsen.

Een kundige kruidzoeker zal altyd de standplaets der gewassen bemerken, en trachten met hunne gewonelyke gedaente, vorming en aerd eene algemeene kennis te maken, om de nuttige deelen die zy bezitten te bestuderen. Men kan deze bezondere wetenschap maer verkrygen, na alreeds eene grondige kennis van de kruiden te hebben bekomen.

Vele kruidplanten die men in het wilde vindt groeijen, worden ook in de bloemhoven gekweekt, en hoewel het dezelfde zyn, kunnen zy somtyds door hare gedaente verschillen; derhalve is het beste middel dat een kruidzoeker zich naer de plaets, alwaer die planten staen, begeeft, om al hare gedaenten te bezigtigen en hare nuttige deelen waer te nemen. Zoodra men in die kunst door de studie eenige kennis heeft verworven, gaet men dan voor de toepassing voort ter plaets alwaer die staen te grocijen. Men zoekt dan ten allen kante, langs bergen, dalen, velden, bosschen, wegen, grachten, meerschen, duinen, polders, heiden en woeste zandachtige streken, alwaer men denkt eenige

nieuwe planten te kunnen ontdekken, welke altyd het hart van eenen waren kruidzocker bewegen, wanneer hy zyn doel heeft bereikt of iets nieuws tot nut van zynen evenmensch heeft kunnen vinden. Geene oefening verschaft zoo een aengenaem vermaek als kruiden op te zoeken, en niets evenaert de voldoening die men geniet als men eene ryke verzameling heeft kunnen inoogsten. Een behendige kruidzoeker kiest altyd de schoone dagen voor deze oefening, terwyl de planten in haren vollen glans zyn.

Als men met eene schoone verzameling te huis keert, begint men die planten op het kruidboek in orde te plaetsen. Telkens dat men dit boek opent, gevoelt men hetzelfde genoegen alsof men ter plaets ware alwaer men de planten heeft gevonden. Iedere schynt een vriend die men weder ziet en met wie men op nieuw eene samenspraek begint.

Om een drooge kruidboek te schikken en al de verzamelde planten in orde te stellen, is het van groot belang die planten wel te bereiden om ze te kunnen bewaren. Men neemt derhalve

eerst grauw of halfwit gelymd papier, van omtrent 70 centimeters lang en 36 of 38 breed, welk men in de lengte in twee plooit, om maer een éénbladig boek te vormen, die men met aluinwater bestrykt, om het papier in stand te houden. Dan bezorgt men zich, voor de grootte van dit papier, eene houten pers, om het kruidboek met de bladeren daer tusschen te persen. Eer men de planten op het papier lymt, moet men trachten hare bladen van het waterachtig sap te ontmaken, en door het persen tusschen grys gemeen papier wel droog te krygen. Nadat dit alles wel bereid is, spreidt men met zorg die gedroogde kruiden, met hare bladen, bloemen, meeldraden en stampertjes op het kruidboek, en dit op zoodanige wyze geschikt, dat men die met al hare deelen wel kan aenschouwen. De vetplanten, die dikke en vleezige bladen hebben, kunnen tusschen twee warme yzers gedroogd worden, en alle gewassen, zoo als kampernoeljen, enz., die vleezig zyn en een sappig vocht inhouden, kunnen in eenen bokael met houtzuer (acide pyroligneux) gevuld, een weinig geweekt, nadien tusschen warme yzers gedroogd, onbederflyk gemaekt worden.

Om de planten op het kruidboek te lymen, gebruikt men gemeenelyk arabische gom of slympoeijer van aerdappels, met water gemengd. Na die aldus wel geschikt te hebben, tracht men by elke plant haren kruidkundigen naem te stellen, met de plaets alwaer men die gevonden heeft, den bloeityd en kleuren der bloembladen met de gedaente der vruchten. Men plaetst die al volgens familiën en onderscheidene soorten, waeraen zy natuerlyk behooren, met den naem daerby gevoegd dien zy van de eerste Kruidkundigen bekomen hebben. In het algemeen worden die opschriften klaer aengeteekend, bekwaem om het geheugen te helpen en de nazoekingen gemakkelyk te maken. Gewonelyk worden in die schikking de vier-en-twintig klassen van Linnaeus gevolgd. Om die drooge planten, op het kruidboek geplaetst, voor alle bederf wel te bevryden en van de ongedierten te zuiveren, wascht men die altyd met zoutzuerwater in aluin gekookt; want niettegenstaende alle zorg die men aen die planten geeft, is het somtyds nog zeer moeijelyk dezelve op het kruidboek te bewaren.

VYFDE HOOFDSTUK.

OVER DE WERKEN WELKE EEN GOEDE HOVENIER EN BLOEMIST ELKE MAEND VAN HET JAER MOET VERRIGTEN.

January (LOUW OF SNEEUWMAEND).

[ocr errors]

Moeshof. Het is zeer zelden, dat het koud weder toelaet binnen deze maend in den moeshof iets te kunnen verrigten; men houdt zich dan onledig met alle de gereedschappen te bereiden, de oranjeboomen te verzorgen, de serren behoorlyk te verwarmen, voor de broeibakken te zorgen en die met peerdenmest te vullen, om op het einde der maend knolradyzen, kleine latuwe, kropsalade, bloemkoolen, krulkoolen, enz., te zaeijen.

Boomgaerd. -Men begint gewonelyk van in january de rupsennesten en ringskens, die rond de takken het cijerzaed der rupsen inhouden, af te snyden en te verbranden; de fruitboomen te snyden, en hen van de overtollige jonge loten en dorre takken

« VorigeDoorgaan »