Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

eene kruidplant van de Alpische gebergten, die in België in de provincie Namen, de Ardennen en elders groeit, met lynvormige bladen.

De Dauwdistel die aen de Chondrilla gelykt (Prenanthes chondrilloïdes), groeit veel in Frankryk en elders, met lansvormige bladen, en gelykt van gedaente wel aen de Chondrilla of het Crepidekruid.

Al deze planten bezitten eene zeepachtige, verkoelende kracht, waerdoor zy afgang verwekken en de vochten ontbinden; zy hebben doorgaens een bitter, melkachtig sap, en zyn zeer dienstig in heete ziekten en verstopping der ingewanden, zoo als de Crepis en de Pisbloemen. Door Boerhaave werden zy onder de half bloemige (Semiflosculosae) gesteld, en platbloembladige (Planipetalae) genoemd, omdat al de bloempjes in eenen gemeenen kelk bevat zyn.

DECUMARIA, in 't fransch Décumaire, in 't latyn Decumaria, is door Jussieu onder de familie van de Myrtusboomen gesteld, en onder de 11. klasse van Linnaeus, Dodecandria monogynia, twaelfhelmigen, meeldraedjes welke niet van een streng bepaeld getal zyn; bloemen welke van twaelf tot twintig meeldraedjes en maer een stampertje hebben.

De rankachtige Decumaria (Decumaria barbara van Linnaeus) is een langlevend rankgewas van de Carolinen; het groeit zeer getakkeld, lang uitgestrekt, met dikke, blinkende bladen, die een schoon groen kleur hebben, en bloeit van oogst tot in september, met vereenigde bloemtrosjes, die een zeer lieflyk maegdenwit kleur hebben en eenen zeer aengenamen zoeten geur verspreiden. Als men deze gewassen in de lusthover by andere planten zet, nypen zy zoodanig met hunne gewrichte wortelscheuten die planten toe, dat zy daerdoor versmachten.

De gerankte Decumaria (Decumaria sarmentosa) van de Carolinen, verschilt zeer weinig met de voormelde.

Deze planten, die aen onze koude winters zeer wel kunnen wederstaen, worden om hare lommerryke bladen en lieflyke, welriekende bloemen, in de lusthoven geplant, en schikken zich

zeer wel om priëlen, traliën en latwerken mede te bekleeden, daer zy cenen aengenamen lommer verschaffen. Zy kunnen door inleggers van de takjes, die zeer gemakkelyk wortel vatten, vermenigvuldigd worden. De vruchten van deze planten zyn tot heden onbekend.

DENNENBOOM, Sparreboom, in 't fransch Sapin, in 't latyn Pinus, door Tournefort Abies picea genoemd, en onder zyne 19° klasse, 3o sectie, der katjesdragende boomen gesteld, bloembladlooze boomen, wier bloemen in een katje geplaetst zyn; door Jussieu onder de familie der boomen die kegelvormige vruchten dragen, en onder de 21° klasse van Linnaeus, Monoecia monadelphia, eenhuizigen-eenbroederigen; er zyn mannelyke en vrouwelyke bloemen, welke op ééne steng aengetroffen worden; de meeldraedjes zyn in eenen bundel vereenigd of tot een enkel lichaem samengegroeid.

Men vindt heden in ons land zeer veel soorten van die Dennenboomen, die sommigen ook Pynboomen noemen, maer die toch verschillen van den Pynboom, waeracn ik eene afzonderlyke beschryving heb toegewyd (Zie Pynboom).

De gemeene Dennenboom, die alhier meest Sparreboom wordt genoemd (Pinus sylvestris van Linnaeus), is een langlevend boomgewas van Europa, dat van over zeer oude tyden in België is bekend, en groeit met eene getakkelde steng zeer dik en hoog, en zeer schoone donkergroene, blinkende, tweevoudige en altoosblyvende bladen, die onze lusthoven en bosschen versieren. Hy is heden zeer veel tusschen de Alpen, welke de grensmuren van Frankryk en Italië uitmaken, en de spaensche Pyreneën verspreid, en wast ten allen kante, op het hoogste der bergen, in de koude luchtstreken van Europa.

Men heeft sedert eene halve eeuw in België, door het zaed, wel 50 verscheidene soorten van die Sparreboomen verkregen men ziet de sparrewouden en lusthoven met de volgende soorten vervuld, die door hare bevallige, aengename groene schakering en grootsche verhevene gedaente, onze landstreken een waer aerdsch paradys hebben doen worden.

De Zee-Sparreboom (Pinus maritima) is een zeer fracije, groene, versierende Sparreboom van het Oosten van Europa. De alepsche Sparreboom (Pinus alepensis) is van het Zuiden van Europa en Klein-Azië.

De Harst-Sparreboom (Pinus resinosa) is van Noord-Amerika, en wordt ook veel in de noordelyke deelen van Europa gekweekt. De kleine witte zilveren Sparreboom (Pinus Abies balsamça van Linnaeus) is van Noord-Amerika, en wordt alhier veel om zynen aengenamen geur in de lusthoven geplant; hy groeit maer omtrent 6 of 7 meters hoog en 1/2 meter dik; in zyne jeugd is hy zeer fraei, maer eens omtrent 20 jaren oude bekomen hebbende, begint hy veel zaed te dragen, waeraen men weldra zyn verval bemerkt. Het is uit dezen Sparreboom dat men den welriekenden Baume de Gilead trekt, welken men door invlymingen der schors en blaesjes, die zich gemeenlyk met den zomer op den stam vertoonen, uithaelt, en veel wordt gebruikt om als fynen wierook in de kerken te branden.

De groote zilveren Sparreboom met spaenschhout-bladen (Pinus Abies taxifolia van Willdenow), is een schoone langlevende boom van Noord-Amerika, die met zynen grooten, hoogen stam, uitgebreide takken en donkergroene bladen, zeer versierend is.

De Laricio-Sparreboom (Pinus laricio) van Corsica, is eene zeer hooge schoone Sparre; zy groeit met langwerpige bladen, die een weinig slangwyze gedraeid zyn.

De Pingel-Sparreboom (Pinus pinea) van het Zuiden van Frankryk, groeit pyramidewyze, met lange, groenachtige-blauwe bladen, in zyne jeugd, en brengt in zyne ouderdom kegelvruchten voort met kerntjes, die eenen amandelsmaek hebben en als nootjes worden geacht.

De groote zilveren Sparreboom (Pinus Abies picea) is eene allerschoonste groote Sparre van de Alpische gebergten; zy grocit zeer verheven, pyramidewyze geschikt, met uitgebreide takken en bladen die van boven groen en van onder wit donzig zyn. Het is uit dezen Sparreboom dat men den strasburgschen terpentyn trekt, die door den handel overal wordt gezonden en zeer wel den venetiaenschen terpentyn kan vervangen. De schors van

deze zilveren Sparre bezit ook zeer veel runne, en wordt derhalve van de leertouwers zeer geacht, om alle slach van leer mede te bereiden. Men vindt dezen boom, die zeer hoog en dik wordt, veel in onze lusthoven geplant. Deszelfs sap heeft eenen suikerachtigen smaek, en het hout is zeer dienstig en goed om huizen en schepen mede te timmeren.

De Hemlock-Spruce of canadasche Sparre (Abies canadensis) is een langlevende boom van Canada, die in zyn afkomstig land wel 25 meters hoog groeit, met eenen regten, getakkelden stam, en platte, groene bladen, op twee ryen geschikt, die door hun lieflyk groen onder andere gewassen eene aengename versiering. maken. De schors van dezen boom bezit zeer veel runne, en wordt zeer geacht om het leer mede te bereiden; de bladen zyn zeer goed om bier mede te brouwen, hetgeen in Amerika en Engeland onder den naem van Sprucebier is bekend.

.

De zwarte Dennenboom (Abies nigra) is ook een zeer hooge boom van Noord-Amerika; hy groeit met regte takken en donkergroene bladen, die klein zyn, maer zeer digt by elkander staen; het hout is digt, wit en zeer taei; men vindt er eene medesoort met rood hout van.

Onze behendige bloemisten hebben onlangs van Amerika de volgende nieuwe soorten van die Dennenboomen verkregen : Den Pinus Abies clambrasiliana, Pinus Abies Douglasii uit het zaed gewonnen, P. A. Lucomb, P. A. Menziesi, P. A. morindo, P. A. pichta, P. A. spectabilis, P. A. fraseri, P. A. brutea, P. A. luscombiana, P. A. Pindrow, P. A. cembra, P. A. deodora, P. A. Gerardii, P. A. insignis, P. A. mitis, P. A. palustris, P. A. rigida, P. A. strobus Fischerii, P. A. taurica, P. A. uncinata, en veel meer andere die in België worden gekweekt.

Alle Dennenboomen beminnen van natuer eenen droogen, zandachtigen grond, want in styve, waterachtige gronden willen zy niet aerden; zy worden in alle landen door het zaed verinenigvuldigd; hetgeen men gemeenlyk van vroeg in de lente, in diepen wel geroerden, lossen grond begint te verrigten; nadat zy cenige blaedjes verkregen hebben, is het zeer voordeelig

de jonge planten van alle onkruid te zuiveren; na twee of drie jaren oude, kunnen zy in de lente of met de maend augusty, zonder de jonge worteltjes in te korten, verplant worden. Men kan ook het zaed in diepe, losse, zandachtige gronden in de heiden zaeijen, en met de jonge zaeijelingen de ledige plaetsen vervullen. Al de Dennenboomen begeren in hunne jeugd weinig gesnoeid te worden, en gelyk die boomen veel terpentyn-sap inhouden, moeten zy in de maend september opgesnoeid worden; dan vloeit er uit de wonden nog sap genoeg, om die tegen de wintersche koude, regen, sneeuw en vochtigheid te bedekken; dewyl zy, in de lente of den zomer gesnoeid wordende, te veel vloeijen en hun natuerlyk sap verliezen, hetgeen de groeikracht kan hinderen.

Als in Rusland, Zweden, Polen, en elders in de noordsche landen, de Dennenboomen eene zekere oude bekomen hebben, wordt het sap er uitgehaeld, door middel van twee gaten die men aen den zuidkant, juist boven de aerde maekt, en waeronder men van in mei potten of vaetjes zet, om het sap van den boom geheel den zomer in te laten vloeijen, waermede men hars, pek en teer mackt, en ook potassche van brandt. Volgens verscheidene natuerkenners kan iedere boom, twintig jaren lang, 14 kilogrammen sap 's jaers geven; maer als die te lang vloeijen, verliczen zy al hunne krachten: hun hout wordt broos en is weinig van waerde om tot timmerhout te gebruiken, terwyl de boomen die maer twee of drie jaren gevloeid hebben, zoo als men met de kroonbalken van Riga gemeenlyk verrigt, al hunne krachten voor timmerhout behouden. De noordsche greenen Dennenboomen, die onder 60 tot 68 graden noorder-breedte grocijen, waer men door de koude luchtgesteldheid het sap uit die boomen niet kan trekken, geven natuerlyk het beste hout om schepen, huizen en allerlei sterk timmerwerk mede te maken; maer gelyk dit hout altyd zyn sap of wierook byhoudt, valt het somwylen wat moeijelyk dit te schaven.

De strasburgsche terpentyn, die uit de witte zilveren Sparre wordt gehaeld, bezit, zegt de heer Neufchateau, in zyn werk 2o decl, bladz. 373, dezelfde krachten als de ware terpentyn, die uit het eiland Chio alhier wordt overgezonden. Vervolgens

« VorigeDoorgaan »