Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

van den voet tot aen de eerste takken is hy gemeenlyk met eene ruwe schors bedekt; dan van die takken tot boven op de kruin, heeft hy eene gladde, effene schors; in zyne jeugd beginnen de takjes van het onderste des stams, niet verre boven de aerde, te spruiten, en dan voort tot op de kruin allengskens hooger en hooger te wassen, op zoo eene wyze, dat de boom gansch eene ronde pyramide schynt te verbeelden. De bladen zyn haergewys in bundeltjes vergaderd, zoo als die van den tammen Pynboom, maer korter en donkerder groen; zy zyn geenzins scherp of stekende, en blyven winter en zomer even groen. Hy bloeit in juny, gelyk de witte Pynboomen, met kegelvormige vruchten, die veel korter, dikker en zachter dan die van de Pynboomen zyn, zonder harde schelferen te samengevoegd en ook niet nederwaerts afhangende; zy schynen byna op de takjes regt vast te staen. Het hout van dezen boom is uitermaten hard, vermeluwd noch verrot nooit door ouderdom, maer blyft altyd eenen welriekenden geur en zyn roodachtig kleur behouden. Om deze groote deugd van het Cederhout, heeft de koning Salomon den tempel des Heeren te Jerusalem, met dit hout doen bouwen; door zynen duerzamen, onbederflyken aerd, is het zeer goed om alle slach van meubelen, timmerwerk voor kerken, huizen en schepen mede te bouwen; om allerlei sieraedwerken te maken en beelden van te snyden, die zeer langdurende zyn.

Uit dezen grooten Cederboom, die in het land zyner afkomst wel 7 meters omtrek verkrygt, vloeit ook eene soort van hars, die zeer taei is en eene lymachtige stoffe bezit, welke wit en welriekend is en Cedria wordt genoemd. Die Cedria werd voordezen en wordt nog in Azië gebruikt om de doode lichamen te bestryken en tegen het bederven te bewaren, daer zy het vleesch van de dooden droogt en tegen alle verrotting beschudt, door de overvloedige vochtigheid van hetzelve weg te nemen; maer voor de levende lichamen is zy te heet om inwendig te gebruiken, want zy vermindert de krachten. Sommigen schryven nogtans dat de Cedria, met voorzigtigheid door eenen ervaren doctor voorgeschreven, al de wormen en ongedierten uit het lyf verjaegt.

De Cederboomen kunnen alhier door het ryp zaed uit de kegel

vruchten, op teilen, met de lente in den gemengden heigrond worden gezaeid, om in de matige serren, op belommerde plaetsen te zetten, en na een of twee jaren, wel gekoesterd, voort op eene goede standplaets te verplanten.

Onze kruidkundigen en liefhebbers waren over zestig of zeventig jaren nog in de meening dat de Ceders van Libanon in ons klimaet de koude winters niet konden wederstaen; maer men heeft sedert het geheel tegenovergestelde bemerkt, en bevonden dat die boomen in België zeer wel groeijen (Zie deel I, bladz. 106).

De zwarte Ceder (Pinus nigra van Willdenow) is een langlevend 'schoon boomgewas van Noord-Amerika, dat in België veel in de lusthoven wordt geplant. In den loop van dit werk zal ik er nog van handelen en de wyze van kweeken beschryven.

CELASTRUS, in 't fransch Célastre, in 't latyn Celastrus, is door Jussieu onder de familie der Sleedoorns gesteld, en onder de 5o klasse van Linnaeus, Pentandria monogynia, planten die met vyf meeldraden bloemen en maer een stampertje hebben.

Men vindt veel verscheidene soorten van deze gewassen, waervan de eenen in de vrye lucht worden geplant, en de anderen in de matige en warme serren worden gekweekt.

De blinkende Celastrus (C. lucidus van Linnaeus) is een langlevend kreupel houtgewas van Afrika, dat in struiken groeit, zeer getakkeld, wel omtrent 2 of 3 meters hoog, met altoos blyvende groen-blinkende, eironde, uitgerande bladen, welke aen hunnen top eene insnede vertoonen; het bloeit alhier meest in july, met witte okselbloempjes byeen verzameld, die in october rype bezien voortbrengen, welke eerst aen de roode Korael- of Aspergiebeziën gelyken, en dan een zwartachtig kleur, gelyk de Myrtusbeziën verkrygen. Deze plant werd eerst in 'het jaer 1594, in België verspreid door Karel Clusius, die ze ook in den Kruidhof te Leyden heeft geplant, en welke na zyne dood, in 1610, voor de eerste mael in de Nederlanden vruchten gedragen heeft. Het hout van dit gewas is zeer hard en 'taei, en zeer goed om stokken en krukken voor oude of kreupele menschen mede te maken.

De klimmende Celastrus (C. scandens), die gemeenlyk de beul der boomen wordt genoemd, is een langlevend houtachtig gewas van Canada; het groeit met klimmende, windende stengels, omtrent 4 of 5 meters hoog, die zoodanig de boomen waerop het klimt toesluiten, dat de zwakke dikwils daerdoor verdroogen; het heeft altyd blyvende, eironde, getande bladen, en bloeit in den zomer met bloemen die weinig glans hebben, maer toch zeer schoone rood-blinkende beziën voortbrengen.

Deze plant schikt zich zeer wel om in de kruidtuinen de prielen te bekleeden en de muren te bedekken.

De bobbelige Celastrus (C. bullatus) is eene langlevende rankachtige plant van Virginië; zy groeit alhier maer omtrent 2 meters hoog, met altyd blyvende bladen, en bloeit meest in juny, met zwakke aren op de toppen en witte bloemen, die rood-blozende vruchten voortbrengen. Deze gemelde planten kunnen aen onze koude winters wederstaen; maer de volgende moeten 's winters in de matige serren worden bevryd.

De Celastrus cassine concava, van de Kaep, een langlevend plantgewas, dat met eironde, blinkende bladen groeit, die op den top met een scherp stekende punt zyn voorzien, en bloeit meest in april en ook dikwils in september, met kleine witte bloempjes, die rood-blozende vruchten voortbrengen, welke aen de kleine Krieken eenigzins gelyken.

De Celastrus met palmhout-bladen (C. buxifolus, van de Kaep) is een klein heestergewas, dat in getakkelde struiken met doorntjes wast, en groote palmhoutvormige bladen heeft; het bloeit in july, met bloemtrosjes en kleine witte bloempjes, die rondachtige roode vruchten voortbrengen.

De veelbloemige Celastrus (C. multiflorus) is een langlevend houtgewas van Afrika; het bloeit in july, met zeer veel witte bloemen.

De Celastrus met geheele bladen (C. integrifolius) is een langlevend houtgewas van de Kaep, welk van july tot in september bloeit, met witte bloemen, die open en gesternd zyn.

Men heeft nog den Celastrus striatus, met witte gestreepte bloemen, van Japan, en den Celastrus cernuus, van de Kaep, die door C.-P. Thunberg in Europa zyn overgebragt.

Al deze schoone gewassen kunnen in den vermengden heigrond door inleggers, die gemakkelyk wortel vatten, en door het ryp kernzaed, op lauwe broeibakken vermenigvuldigd worden. De bezien van deze Celastrus worden niet ligt van de vogelen geeten, want zy verwekken den buikloop.

CELSIA, in 't fransch Celsia, in 't latyn Celsia, van Tournefort Verbascum genoemd, en onder zyne 2o klasse, 6o sectie gesteld, der trechtervormige bloemplanten, welke eenen éénbladigen, regelmatigen bloemkrans hebben; door Jussieu onder de familie van de Solaneën of Nachtschade, en onder de 14° klasse van Linnaeus, Didynamia angiospermia, tweemagtigen, welke vier meeldraden hebben, waervan twee langer zyn dan de andere, en welke bedekte zaden dragen of eene doosvrucht voor zaedhuisje hebben.

De Celsia met lansvormige bladen (C. lanceolata) is eene langlevende kruidplant van Azië, die alhier in de oranjehuizen wordt bevryd, en groeit met gestreepte, getakkelde stengels, waerop meest van mei tot in juny rondachtige, eenzame bloemen bloeijen, die een schoon geel en purper gevlekt kleur hebben.

Men vindt onder deze schoone kruidplanten den C. heterophylla, eene tweejarige plant van Griekenland; den C. arcturus, die om zyne lieflyke bloemen in de kruidhoven wordt gezaeid; en den C. cretica, die meer dan 1 meter hoogte bekomt, welke meest allen in potten worden gekweekt, en door het zaed in de lente gezaeid of door struikscheiding vermenigvuldigd worden, maer toch moeijelyk aen onze natte koude winters kunnen wederstaen; de C. lanata is een houtachtig kruidgewas, dat alhier ook by sommige liefhebbers, om zyne schoone bloemen, in de matige serren in potten gekweekt wordt.

CERBERA, in 't fransch Ahouaile, in 't latyn Cerbera, is door Jussieu onder de familie van de Hondendood-planten gesteld, en onder de 5o klasse van Linnaeus, Pentandria monogynia, planten die met vyf meeldraedjes bloemen, en maer een stampertje hebben.

De Cerbera manghas van Linnaeus is een langlevend heesterhoutgewas van de Indiën, dat in België met eene regte getak

kelde steng in de warme serre meer dan 1 meter hoog groeit, met eironde, puntige, groenblinkende bladen, die geribd en schuins zyn; bloeit alhier meest in july, met groote, schoone bloemen en bloembladen, die wit zyn met purperachtige randen, en roodblinkende op de bloemschyf; zy houden eenen zeer zoeten geur in.

Onze bloemisten hebben sedert vyf jaren nog de volgende soorten van die schoone bloemen van de Indiën verkregen : Den Cerbera Ackermannii, C. dichotoma, C. laurifolia, met blinkende bladen; C. fruticosa, C. Tanghin, C. Thevetia, die allen zeer lieflyke gespikkelde en welriekende bloemen dragen.

Deze schoone planten moeten in den heigrond worden gekweekt, en kunnen door afzetsels in de runne vermenigvuldigd worden; maer om schoon te bloemen, moeten zy geheel het jaer in de warme serren verblyven.

CHICOT, in 't fransch Bonduc, Chicot, in 't latyn Gymnocladus of Guilandina, is onder de familie van de boomen die peulvruchten dragen gesteld, en onder de 10° klasse van Linnaeus, Decandria monogynia, boomen die met tien meeldraden bloemen en maer een stampertje hebben. Sommige nieuwe Kruidbeschryvers stellen die in de 22° klasse van Linnaeus.

De Chicot van Canada (Gymnocladus canadensis van Willdenow of Guilandina dioica van Linnaeus) is een langlevend boomgewas van Canada, dat met eenen stam met regelmatige kruin, wel 8 meters hoog groeit, maer met bloote takken die, van in den herfst tot in de lente, droog en dood schynen te wezen; waerdoor die boom uit het grieksch den naem van Gymnoclados heeft verkregen, hetgeen in onze tael bloote takken bediedt. Nogtans is deze boom des zomers zeer schilderachtig en lommerryk versierd, met vindeelige en diep gelobde bladen, welke omtrent 80 centimeters lengte hebben; hy bloeit meest in Europa in juny, met bloemtrosjes op de toppen en schoone witte, gepypte bloemen, die tweehuizig (dioecia) zyn.

Men vindt by sommige lief hebbers van vreemde gewassen van deze boomen in de lusthoven geplant, daer zy aen onze koude

« VorigeDoorgaan »