Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

De Water-Gamander of Meersch-Manderkruid (Teucrium scordium aquaticum) groeit in Vlaenderen, Henegouwen en elders in België, in de meerschen en aen de vochtige grachten, met stengen en langwerpige, steellooze, getande en gezaegde bladen; bloeit meest in july, met roode bloemblaedjes.

Het klein Eik-Manderkruid (Teucrium chamaedrys) groeit in België op woeste, drooge, zandachtige plaetsen, met ovale en weinig ingekrompene bladen, die ingesneden en doorzichtig zyn, met overhellende en haerachtige stengen; bloeit meest in den zomer, met roode bloempjes aen de toppen.

Het vreemd Gamanderkruid (Teucrium fruticans van Linnaeus) is een langlevend, kruidachtig houtgewas van Siciliën; het groeit met langwerpige, ronde bladen, van onder wit gewold, en bloeit met lipvormige, roode bloempjes, die aen de toppen der bloemstelen zydelings hellen.

De Zee- Gamander (Teucrium marum) is een langlevend, houtachtig kruidgewas van Spaenje, dat met gewolde stengen, eironde, puntige bladen groeit, en met aren op de toppen bloeit, die naer eene zyde overhellen.

De Aziatische Gamander (Teucrium Asiaticum) is een houtachtig gewas van Azië; de Betonie-Gamander (Teucrium Betonicum) is een houtachtig heester gewas van het eiland Madera; de rondhoofdige Gamander (Teucrium capitatum) komt van Siberiën; het hyrcanisch Manderkruid (Teucrium hyrcanicum) is eene langlevende kruidplant van Azië, die met getakkelde stengen en hartvormige, plompe, gespletene bladen groeit, en met aren of trosjes en steellooze, lipvormige, roode, vereenigde bloempjes bloeit, die zeer bevallig zyn. Deze vreemde Gamanders worden in België in de oranjehuizen gekweekt, en door het ryp zaed, waervan men medesoorten bekomt, in den heigrond voortgezet, of door afzetsels op lauwe broeibakken aengekweekt.

De Gamanders hebben den naem van Teucrium uit het grieksch verkregen, naer dien van den troijaenschen koning Teucer, die al de nuttige krachten van deze planten eerst heeft ontdekt. Zy werden voordezen by de apothekers Chamaedrys, Wilden Bathengel en Heiligkruid genoemd, en gebruikt om de

verstoptheid van de lever en milt te openen, waertoe de Teucrium chamaedrys, die van de landlieden Veldcypres wordt genoemd en den reuk van den Pynboom inhoudt, nog van sommige Kruidbeschryvers wordt geprezen, om zoo droog als groen te gebruiken, en na het bloeijen in augusty wordt vergaderd.

GANZEBLOEM, Goudbloem, Materkruid, Vokelaer, Vlooijendood-kruid, in 't fransch Marguerite des prés, Chrysanthême, in 't latyn Chrysanthemum, is onder de 14° klasse, 5° sectie der Straelbloemen van Tournefort gesteld; door Jussieu onder de familie van de bloemtrosjes-dragende planten, en onder de 19° klasse van Linnaeus, Syngenesia polygamia superflua, samenhelmigen, 2° orde, overbodige veelwyvery of overbodige samenhelmigen; vyf meeldraden zyn onderlinge met hunne helmknopjes samengegroeid; de bloemen zyn zelden eenvoudig.

Men vindt veel vreemde soorten van deze Ganzebloemen, die in de nederduitsche tael verschillige namen dragen, en in de bloemhoven worden gekweekt, en andere die aen België eigen zyn en alhier in 't wilde groeijen.

Het Vlooijendood-kruid, groote Meersch-Margueriet, Hondenkruid (Chrysanthemum Leucanthemum van Linnaeus) is eene langlevende kruidplant van Europa, die in België ten alle kanten in de drooge meerschen, weilanden, enz., groeit, met langlevende wortels, waeruit alle jaren in de lente stengen met getande en gezaegde bladen spruiten, die de stengen omvatten en tot boven aen de bloemstelen verzellen, alwaer zy langwerpig getand zyn; bloeit alhier van het einde van mei tot in july, met ronde, overeenliggende, platte, geschulpte bloemkelken, en veel witte bloembladen aen den omtrek, met gele pypbloempjes in het midden, die van gedaente eenigzins aen de groote Zonnebloem gelyken, maer toch veel kleiner zyn. Dit Vlooijendood-kruid wordt in sommige landstreken Hondsroozen en Hondenkruid genoemd, omdat het zich als onkruid ten alle kanten door het zaed verspreidt. De oude en nieuwe Kruidbeschryvers komen over de krachten van deze planten wel overeen: zy zeggen dat dit kruid met de bloemen in de bedsteden gelegd, of in de kamers ge

strooid, al de vlooijen doodt; hetgeen ik dikwils by de arme lieden heb doen verrigten, en erkend heb dat het waerlyk al de vlooijen doet verdwynen.

Het Wild-Materkruid, Gouden Ganzekruid, ook Oppelein genoemd (Chrysanthemum segetum van Linnaeus), is eene éénjarige kruidplant, die in België ten alle kanten in de koornvelden en elders groeit, met steng-omvattende, getande en gezaegde bladen, die boven aen de stengels uitgesneden of geheel doorkerfd zyn; bloeit alhier meest van juny tot in july, met gele en witte bloemen, die aen de voormelde eenigzins gelyken maer toch kleiner zyn. Dit kruid doet door zynen stinkenden geur ook de vlooijen vlugten.

De Ganzebloem of Vokelaerkruid (Chrysanthemum corymbosum van Willdenow) is een langlevend kruid, dat ook in België op de gebergten en in de bosschen groeit; het bloeit meest in july, met gele bloembladen aen den omtrek en pypbloempjes in het midden, die een bruin kleur hebben.

De uitheemsche Ganzebloem (Chrysanthemum indicum van Linnaeus) is eene langlevende kruidplant van China, die alhier in de bloemhoven wordt geplant, en groeit met stengen van omtrent 40 of 50 centimeters hoog, en groenachtige, gekerfde bladen; bloeit meest met het begin van november, met wit en rood gevlekte bloemen, waervan men heden door het zaed verscheidene, medesoorten heeft gewonnen, die witte, roodachtige en geelkleurige bloemen dragen, en meest S. Martensbloemen worden genoemd.

Men vindt nog de Ganzebloemen van de Alpische gebergten (Chrysanthemum alpium) en de Chrysanthemum Hallerii, met veel andere vreemde soorten zoo als den Chrysanthemum pinnatifidum, van het eiland Madera, die 's winters in de oranjehuizen wordt bevryd, en den Chrysanthemum frutescens, van Amerika; die by onze bloemisten om hunne schoone bloemen worden gekweekt. Eene der lieflykste Ganzebloemen, de Chrysanthemum japonicum, werd door M. Von Siebold, onder de nieuwe vreemde planten, in het jaer 1844 te Gent in den Casino eerst ten toon gesteld. Al deze planten kunnen door het

ryp zaed en door afzetsels en wortelscheiding aengekweekt worden.

GANZENDISTEL, Hazenlatuwe, Hazensalade, Melkdistel, Melkwei, in 't fransch Laitron, in 't latyn Sonchus, is onder de 13 klasse, 1 sectie van Tournefort gesteld, der Tong- of Lintbloemen, samengesteld uit een groot getal kleine, éénbladige, onregelmatige bloemkransjes; door Jussieu onder de familie van de Andyve of Cichoreiloof, en onder de 19° klasse van Linnaeus, Syngenesia polygamia aequalis, samenhelmigen, 1° orde, gelyke veelwyvery of gelyke samenhelmigen; alle bloempjes zyn tweeslachtig, en bygevolg allen gelykelyk vruchtbaer.

De vier volgende soorten van Ganzendistels zyn aen België eigen De Meersch-Melkwei (Sonchus palustris van Linnaeus) groeit in de vochtige meerschen, met langlevende wortels, uitgesnedene, diep gekerfde bladen, haerachtige steng en gehaerde bloemkelken; bloeit meest in july, met geelachtige bloempjes, die weinig glans hebben.

De Veld-Ganzen- of Melkdistel (Sonchus arvensis) groeit in België in de vette gronden, velden en elders, met hartvormige, diep uitgesnedene bladen aen de wortels, en stengen waerop meest in july bloemtrosvormige, geelachtige bloempjes bloeijen.

De Melkdistel of Hazenlatuwe (Sonchus oleraceus van Linnaeus) is maer een éénjarig kruid, dat in België meest in de bebouwde velden, hoven en elders groeit, met langwerpige, getande bladen en gepypte, geknoopte stengen; bloeit met geelachtige bloemen.

De blinkende Melkdistel (Sonchus laevis) groeit in de moeshoven, velden, enz., met regte stengen, die hoekig, groen blinkend en gepypt zyn, met steng-omvattende, overeenstaende, oorvormige, gladde bladen, die somwylen liervormig met breede lobben, driehoekig en getand zyn; bloeit meest in july met gele bloemen, waeronder men dikwils medesoorten bemerkt, die witachtige bloempjes hebben, en waervan die met stekende bladen (Sonchus asper) ook eene medesoort schynt te zyn.

Deze Ganzendistels worden van de hazen en konynen gretig

gezocht; de koeijen, die deze planten gaerne eten, geven er goede melk en veel boter van. Die Melkdistels gestooten, zyn zeer dienstig om op de harde gezwellen te leggen, en doen de heete vurigheid verdwynen; op het fondement gelegd, verzachten zy de pyn der schaemdeelen.

Men vindt de volgende soorten van Ganzendistels, die uit vreemde landen in België zyn overgezonden, en om hunne zeldzame bloemen en schoone gewassen by veel hoveniers worden gekweekt den Sonchus fruticosus, Sonchus pinnatus, van het eiland Madera; den Sonchus macranthus, S. congestus, S. Broussontii, van de Canarische eilanden. Dit zyn allen langlevende, houtachtige kruidgewassen, die in de oranjehuizen 's winters bevryd worden, en vroeg in de lente met schoone vereenigde bloemen bloeijen, waervan sommige geel gespikkeld zyn. Deze vreemde planten kunnen door het ryp zaed op teilen in de oranjehuizen gezaeid worden, om, als zy twee of vier blaedjes hebben, te verplanten, en ook door wortelscheiding in de lente aengekweekt worden.

GANZENKRUID, in 't fransch Arabette, in 't latyn Arabis, door Tournefort Leucoïum turritis genoemd, en onder zyne 5o klasse gesteld, der Kruisbloemen, met veelbladige, regelmatige bloemkransjes, die uit vier kruislings geplaetste bloembladen bestaen; door Jussieu onder de familie van de kruisbloemdragende planten, en onder de 15° klasse van Linnaeus, Tetradynamia siliquosa, viermagtigen, welke zes meeldraden hebben, waervan vier altyd langer dan de beide overigen zyn; de vrucht is een hauwtje.

Het Alpisch Ganzenkruid (Arabis Alpina van Linnaeus) is een klein, langlevend kruidgewas van de Alpische gebergten; het groeit in struiken, met witachtige, groene, dikke, plompe blaedjes, een weinig getand by den grond, waeruit in maert veel kleine stengeltjes spruiten, die van in april tot het einde van mei veel witte bloemen dragen, welke kleine hauwtjes voortbrengen. Men vindt den Arabis lucida fol. varieg. en den Arabis saxatilis, ook veel in België in de bloemhoven geplant, zy kunnen

« VorigeDoorgaan »