Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

DADELBOOM, in 't fransch Dattier, in 't latyn Phoenix, is onder de familie van de Palmboomen gesteld, en onder de 22. klasse van Linnaeus, Dioecia triandria, tweehuizigen, vierhelmigen; de mannelyke en vrouwelyke bloemen zyn afzonderlyk op twee stengen aenwezig; het is te zeggen, dat de eene boom al mannekens- en de andere al wyfkens-bloemen draegt, en de wyfkens-bloem geene vruchten voortbrengt, als het manneken daervan te ver verwyderd bloeit.

De oostersche Dadelboom (Phoenix dactylifera) is een langlevend gewas van de Indiën, dat veel in Egypten en elders in Afrika groeit, met rondachtige geknobbelde wortels, die de eerste vier of vyf jaren enkelyk bladeren voortbrengen, terwyl de stam verdikt, door de afgevallene bladstelen die gedurig rondom de steng aengroeijen; hy is op den top kroonwyze gebogen, en bekomt alzoo wel tot 3 of 4 meters hoogte. De bladstelen zyn zweerdvormig en in eene dubbele ry verdeeld; de bloembladen spruiten uit de oksels der bloemscheeden, die steellooze, trosvormige en zeer veel kleine verzamelde bloempjes geven. Het wyfken alleen brengt de Dadelvruchten voort, die door den handel alhier worden overgezonden, en aen de inwoners van de Indiën en Egypten, alwaer die gewassen veel groeijen, een kloek voedsel verschaffen. De Dadelvruchten zyn echter zeer moeijelyk om verteren; want zy zyn koud van aerd en samentrekkende van natuer; zy worden in de Indiën veel met suiker bereid, en op die wyze ook naer vreemde landen, voor de apothekers verzonden. De assche van de verbrande Dadelboomen heeft eene klevende en heelende kracht, en met Narduszaed vermengd, is zy zeer goed om de puisten en gezwellen van het hoofd en oogen te genezen, en het uitvallen van het haer te beletten; zy wordt ten dien einde in plaesters gebruikt of met wyn vermengd, om de wonden en zeeren mede te wasschen. Eindelyk, in de warme landen, worden die vruchten als de vygen, jujuben en drooge rozynen gebruikt (Zie de Dict. de la Gazette de Santé, bl. 229 en 230).

De Dabelboom wordt in België meest in de warme serren van de hoogescholen en ook by sommige onzer bloemisten gekweekt;

hy kan door uitspruitsels en door het ryp zaed vermenigvuldigd worden.

DAGBLOEM, Daglelie, Lelie zonder klyster, in 't fransch Hémérocalle, in 't latyn Hemerocallis, door Tournefort Lilio asphodelus genoemd, en onder zyn 9° klasse, 1° sectie gesteld, der lelieachtige bloemen; door Jussieu onder de familie van de tydlooze planten, en onder de 6° klasse van Linnaeus, Hexandria monogynia, planten die met zes meeldraedjes bloemen en maer een stampertje hebben.

De Dagbloem of Daglelie met gele bloemen (Hemerocallis flava van Linnaeus) is eene langlevende kruidplant van Siberiën en Zwitserland, die in België in de bloemhoven wordt gekweekt, en groeit in bundels, met groote, langwerpige, smalle bladen, die alle jaren met de lente uit de wortels spruiten, en stengels die omtrent 60 af 70 centimeters hoog groeijen, en van boven in twee of drie bloemtakjes zyn verdeeld; bloeit meest van mei tot in july, met gele bloemen die aen de Leliën gelyken, en eenen aengenamen saffraenreuk hebben.

De grasachtige Daglelie (Hemerocallis graminea) is eene langlevende kruidplant van Siberiën; zy groeit met smalle bladen en ongelyke, gele bloembladen, die eenen flauweren reuk dan de eerste hebben.

De roode Daglelie (Hemerocallis fulva) is eene langlevende kruidplant van China; zy groeit met langwerpige bladen en hooge stengels, en bloeit meest in july, met schoone roode bloemen.

De japansche Dagbloem (Hemerocallis japonica van Linnaeus) is eene kruidplant van Japan, die met breede, hartvormige, geribde bladen groeit, en stengels die omtrent 50 of 60 centimeters hoog wassen; zy bloeit van july tot in augusty, met zeer veel bloemen, die een schoon maegden-melk wit kleur hebben, en eenen zeer zoeten aengenamen geur inhouden. Deze plant kan moeijelyk aen onze koude winters wederstaen, en moet derhalve met dorre bladen gedekt, of in de oranjehuizen bevryd worden.

De blauwe Dagbloem (Hemerocallis coerulea) is eene nieuwe kruidplant van China; zy groeit met kleine, geribde bladen en

stengels, en bloeit van in mei, met blauwe violetachtige bloemen, en moet, zoo als de voormelde, 's winters bevryd worden. Al deze planten kunnen door wortelscheiding in de lente vermenigvuldigd worden.

Deze soorten van Dagbloemen worden nu nergens in de spyzen of in de geneesmiddelen gebruikt. De oude grieksche Kruidkenner Dioscorides schryft, dat de bladen van den Hemerocallis gestooten, en op de borsten der vrouwen gelegd, de ontstekingen welke daerin na het baren komen, verzoeten en verzachten kunnen; bovendien verhaelt hy, dat de wortelen en de bladen zeer bekwaem zyn om de verbrandheid te genezen, als zy uitwendig daer opgelegd worden.

De Hemerocallis met witte bloemen wordt ook in 't wilde in Hongariën gevonden. Deze planten werden van de oude Kruidbeschryvers als eene medesoort van de Asphodille gehouden; maer Jussieu heeft die onder de familie van de tydlooze planten gesteld. Zy worden Dagbloemen genoemd, omdat de bloemen maer éénen dag schoon bloeijen, welke naem met den griekschen naem Hemerocallis genoegzaem overeen komt; zy worden ook van sommigen Kroonbloemen geheeten, niet omdat zy hare bloemen als eene kroon op de steng dragen, maer omdat de bloemen tot het maken van kransjes kunnen gebruikt worden.

DAHLIA, Georgina, in 't fransch Dahlia, in 't latyn Dahlia, is onder de familie van de bloemtros-dragende planten (Corymbifères) gesteld, en onder de 19o klasse van Linnaeus, Syngenesia polygamia superflua, samenhelmigen, met meeldraedjes wier helmknopjes zyn samengegroeid; vyf meeldraden zyn onderlinge met hunne helmknopjes samengegroeid; de bloemen zyn zelden eenvoudig, en behooren aen het 2° order, overbodige veelwyvery of overbodige samenhelmigen. De bloempjes van de schyf zyn tweeslachtig, die van den omtrek of randen vrouwelyk; maer beide geven vruchtbare zaedkorrels. Sommige Kruidbeschryvers stellen de Dahlia onder de 22° klasse van Linnaeus, Dioecia pentandria, twechuizigen met vyf meeldraden.

De Dahlia pinnata van Cavanilles, of Georgina purpurea van

Willdenow, is eene kruidplant van Mexiko, die in België veel in de bloemtuinen wordt geplant; zy groeit met langlevende, geknobbelde wortels, waeruit alle jaren in de lente gepypte stengels spruiten, die omtrent 2 meters hoog wassen, van onder tot boven gelakkeld, met bladstelen en vindeelige of dubbel gevleugelde bladen (Pinnatifides) van een donker groen kleur. De steng en de takjes dragen bloemen tot de laetste maenden van het jaer. Sierlyke bloemschyven van bevallige gedaenten, schitterende, fluweelachtige kleuren, die op de bloemschyf alle schakeringen, het blauw uitgenomen, doorloopen, onderscheiden de bloemen, hetzy dat zy enkel, half dubbel of geheel dubbel zyn. Het natuerlyk tydstip van haren bloei is door de kweeking veranderd geworden; dit tydstip wordt heden op de volgende wyze gerangschikt in juny en july ontluikt de enkele en dubbele bloem; van july tot september heeft zy het toppunt harer pracht geheel bereikt, van den vyftienden september tot de eerste vorst, ontmoet men niet dan bloemen van middelbare grootte, wier kleuren nog redelyk schoon levendig zyn.

:

Men verdeelt het geslacht der Dahlias in twee soorten, naer mate zy aen de vruchtdragende of vruchtelooze behooren. Lieden die meenen dat de Dwerg-Dahlia cene afzonderlyke soort is, verkeeren in dwaling, en zyn mis dat deze Dahlia het voortbrengsel van eene bezondere aenkweeking zou zyn de Dahlia nain of Dwerg wordt gewonnen door het scheiden der grondwortels.

De schoone voortbrengsels der natuer, aen welke Cavanilles den naem van Andreas Dahl, een vermaerd deensch kruidkenner, toegeëigend heeft, werden eerst in 1790, van Mexiko naer Spacnje overgebragt. Het was uit den kruidhof van Madrid, dat de eerste Dahlias in Europa werden verspreid; zy waren in België alreeds in 1800 bekend, alwaer in weinige jaren de aenkweeking zoodanig vermenigvuldigd is, dat dezelve tot in de geringste bloemhoven aengetroffen worden.

Men heeft door het zaeijen, dat meest in de lente wordt verrigt, wel duizend schoone verschillige geschakkeerde bloemen verkregen, die alle jaren nog door nieuw gewonnene soorten vermeerderen; want iedereen die de tentoonstellingen van Dahlias

in de Casino-zael te Gent en elders bemerkt, is verbaesd van zoo cene groote, keurige verzameling te ontmoeten van die gewassen, die heden volkomenlyk aen onze luchtstreek gewend zyn.

De aenkweeking dezer schoone planten is zeer gemakkelyk : zy beminnen van natuer eenen diepen, lossen, zandachtigen grond, en met een weinig kort geteerd mest, in den vollen grond geplant, willen zy in België zeer wel aerden, maer moeten tegen de koude winden en hevige hitte beschermd worden; langdurige vochtigheid is haer ook nadeelig. Men vermenigvuldigt dezelve door het planten der knobbelen of wortels in de maend april, door griffels en afzetsels op de broeibedden, in de maend mei of juny verrigt. Op welke wyze men ook de Dahlias in de bloemtuinen plant, bloeijen zy met sierlykheid en schitterende, levendige bloemen, die door hare verhevene gedaente en de verscheidenheid der kleuren, het sieraed der hoven van july tot in november maken.

Om veel jonge planten van de grondwortels der Dahlias vroeg in de lente te bekomen, kan men die van in de maend maert op warme broeibakken te schieten leggen; weldra geven zy veel jonge loten, die men van de moederplant scheidt, om in kleine potten te verplanten en op lauwe bakken in de lommer zet, daer zy welhaest wortel vatten, om verder in mei, in den vollen grond te planten. Als nu de Dahlias geheel den zomer hunne sierlyke bloemen hebben getoond, zorgt men, eer het begint te vriezen, de stengen 4 of 5 centimeters boven den grond af te snyden, en na de wortels uit de aerde gedolven te hebben, legt men die op planken in drooge plaetsen, tegen alle vochtigheid en vorst bevryd.

Men bemerkt dat als de stengen der Dahlias in den herfst van de vorst zyn aengedaen, het vervrozen sap van die stengen naer de grondwortels dringt, die dikwils daerdoor rotten; derhalve is het zeer prysbaer van nooit de wortels te laet in den herfst in den grond te laten staen.

Volgens eene getrouwe overlevering, worden die grondwortels (tubercules) in het land van waer zy afkomstig zyn, als voedsel voor den mensch gebruikt; ook worden deze grond

« VorigeDoorgaan »