Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

den, en veel andere nieuwe soorten, die men by iedere tentoonstelling der koninglyke Maetschappy van Landbouw en Kruidkunde in den Casino te Gent bemerkt, worden allen by onze behendige bloemisten in potten gekweekt en door het ryp zaed, dat men van Afrika verkrygt, in de warme serren, op teilen gezaeid en in de broeibakken eerst met mos bedekt, tot dat blaedje hebben, om alsdan voort in potten te verplanten.

zy een

CYMBIDIUM, in 't fransch Cymbidier, in 't latyn Cymbidium, is onder de familie van het Standelkruid gesteld, en onder de 20 klasse van Linnaeus, Gynandria diandria, helmstyligenmanwyvigen, met twee meeldraedjes, welke met de stampertjes tot één lichaem zyn samengegroeid.

De purpere Cymbidium (Cymbidium purpureum van Desfontaines, of Limodorum purpureum van Lamarck), is eene langlevende bloemplant van de Antillen, die alhier in de warme serren wordt gekweekt, en groeit met dikke, onderaerdsche, geknobbelde wortels, en met gebundelde, lansvormige bladen, waertusschen een zwakke stengel uitspruit, waerop van mei tot in juny zydelingsche, hangende bloemtrosjes bloeijen, met schoone purpere violette bloempjes.

De Cymbidium met Aloës-bladen (Cymbidium aloifolium) is eene langlevende bloemplant van de Indiën; zy groeit met eenen schacht, en bloeit met zwakke bloemtrossen, door 16 of 18 bloemen versierd, die zeer lieflyk wit en donker purperachtig gestreept zyn.

Het latynsch woord Cymbidium, welk men tot naem aen die planten geeft, zou men in het nederduitsch door topbloemigen kunnen vertalen, omdat de bloemen meest op den top byeen

slaen.

Deze planten worden om hare schoone bloemen in den heigrond in de warme serren gekweekt, en kunnen door jonge spruiten van de bloembol-wortels vermenigvuldigd worden.

CYMBOLINE, Haerlemsche Bloembollen, Pastoet, Hyacint, in 't fransch Jacinthe, Hyacinthe, in 't latyn Hyacinthus, is onder

de 9 klasse, 1° sectie van Tournefort gesteld, der lelieachtige bloemen; door Jussieu onder de familie van de Asphodille, en onder de 6 klasse van Linnaeus, Hexandria monogynia, planten die met zes meeldraden bloemen en maer een stampertje hebben.

De oostersche Cymboline (Hyacinthus orientalis) is eene langlevende bloembolplant van Azië en Afrika, die sedert eenige eeuwen in België en in de Nederlanden is bekend; zy groeit met smalle, langwerpige bladen, een weinig gestreept, waertusschen stengels uitspruiten, die omtrent 25 of 30 centimeters hoog wassen, en waerop, van maert tot in mei, zeer veel trechtervormige, gebukte bloemen bloeijen, die op de topjes in zes verdeeld zyn.

De trosvormige Cymboline (Hyacinthus corombosus) is eene langlevende bloembolplant van Azië; zy groeit met schachten die korter dan de bladen zyn, waerop regte, trosvormige bloemen, meest in april, bloeijen, met trechtervormige bloemkransjes. De vrucht of zaedhuisje van deze Cymbolinen is eene driehokkige, doosvormige bes, met veel zaedjes vervuld. Men heeft door dit zaed, in België en in de Nederlanden, meer dan vier honderd nieuwe medesoorten verkregen, waervan men al de namen op de lysten der bloemisten vindt, en die om hunne welriekende bloemen by veel liefhebbers, in de matige serren, worden gekweekt.

Het is gemeenlyk uit het zaed van de enkele bloemen, dat men al die nieuwe soorten met hare dubbele bloemen en schoone kleuren bekomt, waerin de bloemisten heden eenen grooten handel dryven, en de bloembollen naer alle vreemde landen der wereld verzenden. Somwylen wordt van die Cymbolinen, uit het zaed, eene nieuwe plant gewonnen, die zich met een nieuw schoon kleur vertoont, en dikwils 8 of 900 franken wordt verkocht.

De haerlemsche bloembol-kweekers zyn zeer regt in hunnen handel; want als men eenige nieuwe soorten op hunne bloemlysten kiest, maken zy het zich tot een punt van eer nauwkeurig te zenden helgene men hun vraegt.

Als die kundige bloembol-kweckers cene nieuwe soort door het

zaeijen verkregen hebben, vergaderen zy al de liefhebbers hunner maetschappy, om aen die nieuwe plant eenen naem te geven, die terstond op hunne algemeene bloemlysten wordt gesteld en door de dagbladeren verkondigd. Die nieuwe namen worden meest gekozen onder die van merkwaerdige mannen, zoo als keizers, koningen, prinsen en graven, of anderen die zich binnen hun leven door eenige bezondere daden of in de kunsten en wetenschappen vermaerd hebben gemaekt, waeronder men ook de namen van onze twee wydvermaerde belgische bloemkunstschilders, Van Spaendonck en J. Van Daele, bemerkt.

Men vond in het jaer 1844, omtrent 400 soorten op die bloemlysten, waervan de laetste nieuwe met de volgende namen zyn bestempeld: Hyacinthus Pasquin, met dubbele schoone bloemen; H. amethiste, H. Pythagore, met dubbele witte bloemen; H. triomphans, met blauwe dubbele bloemen; H. Dorveillier, met hoog hemelsblauwe bloemen; H. bruidkleed, met dubbele roode bloemen; H. Bouquet, met dubbele hoog roode bloemen; H. Mirabeau, met dubbele helder blauwe bloemen; H. gloria floreum, met dubbele schoone blauwe bloemen; H. roozehart, met rooze bloemen; H. Masolom, met dubbele blauwe violette bloemen; H. furius camillus, met dubbele schoone vleeschkleurige bloemen; H. ophyr, met dubbele geelkleurige bloemen; H. Agatha Catharina, met dubbele roode levende bloemen; H. Suzanna Elizabeth, met dubbele blauwe bloemen; H. Monbyou, met donker blauwe bloemen; H. Anne Marie, met dubbele zuiver witte bloemen en purpere harten; H. États-généraux, met dubbele effen witte bloemen; H. overwinnaar, met hoogblauwe blinkende bloemen; H. opulence, met roodblozende bloemen; H. Bouquet d'amour, met roodkarmyne bloemen; H. keizer Alexander, H. Willem I, H. prins van Oranje, H. duc de Thol, H. koningin van Nederland, H. prinses van Oranje, H. prinses Victoria, H. belgicus, H. coeruleo, II. azureus, H. comosus, H. moschatus, H. muscari majus, H. plumosus, H. ramosus, H. romanus Bellivalia, H. roseus, en zeer veel andere nieuwe soorten, wier getal nog alle jaren vermeerdert.

Men vindt nog twee soorten van die Cymbolinen, die in België

veel in de bosschen wassen; namelyk den Hyacinthus nonscriptus van Linnaeus, die in Vlaenderen, te Oosterzeele en Moortzeele, en ook in Henegouwen, omtrent Ath, Bergen en Doornyk groeit, met scherpronde bladen, en steng die maer omtrent 20 of 25 centimeters hoog wast; bloeit van april tot in mei, met hellende aren op de topjes, klokvormige bloemkransjes en tweevoudige bloembladen, die blauwachtig wit zyn; en den Hyacinthus Botrioïdes, die veel in de bosschen omtrent Brussel, Laken en elders groeit, met halfronde, opene bladen, op de wyze van een gootje, en meest in mei bloeit, met bolronde bloemkransjes en blauwachtige bloempjes, die op de toppen der stengels druifwyze hangen.

De Hyacinthus cernuus en de Hyacinthus serotinus wassen veel in de gebergten van Spaenje; de Hyacinthus viridis en de Hyacinthus revolutus zyn van de Kaep; de Hyacinthus monstruosus met zyne groote, eironde bloemkranjes, groeit veel in het Zuiden van Frankryk; zy worden meest allen in België by veel liefhebbers gekweekt.

De wortels van alle deze planten zyn knobbelachtig of bloembollen, die eene bloemsteng uitschieten; zy bloeijen allen met cenen driedeeligen bloemkrans, nevens een driedeeligen kelk; verder, met zes meeldraden, een stamper en een driedeeligen stempel.

Zie hier de wyze om de Cymbolinen te zaeijen en schoone medesoorten te bekomen: Men zorgt in de lente van de Hyacinten, die bestemd zyn om zaed voort te brengen, op een bloembed, te samen met 12 of 14 verschillige byeen te planten, die in het bloeijen eene schoone verzameling maken, en met haer natuerlyk bloemstof elkander vruchtbaer maken, zonder dit kunstmatig te verrigten; als men ziet dat het eijernestje in den bloemkrans begint te bersten en geheel met zwarte vlekjes wordt bedekt, snydt men het zaed met den stengel af en laet het in den lommer op eenen linnen doek droogen, om in den herfst op het einde van september op teilen of in potten, met goeden fynen turfgrond gevuld, te zaeijen; men bedekt het zaed met 3 of 4 linien aerde, en belegt het boven met fynen mos; eer het begint te vriezen, zet men die teilen in de oranjery, op een goede standplaets,

om die met zorg te koesteren, en als de jonge planten twee of drie blaedjes hebben verkregen, tracht men zooveel mogelyk die op lauwe broeibakken onder het glas met dolkens te verplanten; maer zy moeten by tyds een goede lucht genieten. Nadat die jonge planten, met den volgenden zomer hare bloemboltjes hebben gemaekt, en de bladen geheel verdroogd zyn, zorgt men van die jonge bloemboltjes op tyd uit de aerde te nemen, en legt die tot in october in het fyn droog zand, om alzoo weêr op bakken in de aerde te planten; het tweede jaer beginnen zy gemeenlyk al nieuwe kleine bloemboltjes te maken, en de wyze van die in het zand te leggen, en vervolgens in de aerde te planten wordt drie jaren lang verrigt; want het is maer het vierde jaer dat zy beginnen volmaekte bloemen te dragen. Het zyn gewoonlyk die vyfjarige bloembollen die de schoonste bloemen geven, en die de haerlemsche en utrechtsche bloemisten verkoopen en naer vreemde landen verzenden; waermede zy herhaelde malen, by de ten toonstellingen te Gent en elders, bekroond zyn.

Die bloembollen behouden in potten maer twee jaren hunnen schoonen glans, en beginnen dan gemeenlyk hunne krachten te verliezen; maer als men die weder in den verschen nieuwen grond plant, en daer twee jaren laet in bloeijen, maken zy nieuwe groote bloembollen, die weder glansryker, schooner bloemen voortbrengen, welke aen die van de moederplant wel gelyken. Daer die bloembollen alhier meest in potten worden gekweekt, moeten zy natuerlyk van krachten en natuer verminderen, maer alle jaren in den vollen grond geplant, kunnen zy veel jaren overblyven.

Die bloembollen zyn vol lymerachtig sap. De baron Von Haller merkt aen, dat de bloembollen te scherp zyn om inwendig te gebruiken, en braking kunnen verwekken, zoo als die van de wilde Tulpen. Op de bloemlyst van L. Van Houtte, te Gentbrugge, vindt men 476 soorten van die Jacinten of Cymbolinen.

CYNANCHUM, Periploca, in 't fransch Cynanque, in 't latyn Cynanchum, van Tournefort Apocinium periploca genoemd; door Jussieu onder de familie van de Hondendood-planten ge

« VorigeDoorgaan »