Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub
[ocr errors]

De C. maritima, de C. alba en de C. trinerva zyn uit Afrika, in het jaer 1840, in België overgebragt.

Men vindt in België ook eenen Chironia, die door Willdenow C. centaurium wordt genoemd, en maer eene eenjarige plant is, die veel in Henegouwen, Vlaenderen en elders wast, op drooge en onbebouwde plaetsen, met getakkelde stengels en rondachtige, lansvormige bladen; zy bloeit meest van july tot in september, met roozebloempjes en bloemkelkjes die korter dan de pypjes van de bloemkransjes zyn. Volgens het schryven van Matthiolus, zou deze plant de krachten van de groote Centorée bezitten.

Al de andere Chironias kunnen op de wyze van de Guichelaersbloemen, door het zaed in den heigrond en door afzetsels, op de wyze van veel andere planten van de Kaep, vermenigvuldigd worden. Vele van deze planten hebben eenen trechtervormigen bloemkrans, zoodat men voornamelyk moet letten op den rand des bloemkrans, en niet op de pyp; de rand is in vier, vyf of meer deelen verdeeld. Het sap van deze planten is meer of min samentrekkende en bitter van smaek; om deze rede, zeggen Haller en De Gorter, worden zy gehouden onder de wondheelende planten, gelyk de Wederik (Lysimachia), welke by onze apothekers worden bereid.

CHRISTOPHELKRUID, Sint-Christophelkruid, in 't fransch Christophorine, in 't latyn Actaea, door Tournefort Christophoriana genoemd, en onder zyne 6° klasse, 8° sectie gesteld, der roosachtige bloemplanten met veelbladige, regelmatige bloemkransjes; door Jussieu onder de familie van de Ranonkels, en onder de 13° klasse van Linnaeus, Polyandria monogynia, veelhelmigen, die van twintig tot honderd meeldraden, op het vruchtbeginsel vastgehecht, en maer een stampertje hebben.

Het alpisch Sint-Christophelkruid (Actaea spicata van Linnaeus) is eene langlevende kruidplant van Europa, die veel in België, Duitschland, Zwitserland en elders, omtrent den Rhyn en de Maes, in de gebergten en bosschen der Ardennen groeit, met dunne getakkelde stengels, die alle jaren uit de wortels spruiten, met spitsvormige, ronde, gekartelde en getande bladen,

op de stelen in drie verdeeld; zy bloeit meest in juny, met zwakke bloemkelkjes en witachtig groene, tongvormige bloemblaedjes en verdikkende helmdraedjes, die bloemblaedjes verbeelden en op den bloemsteel druisgewys hangen, op dewelke in september zwarte beziën groeijen, die aen kleine wyndruifjes eenigzins gelyken.

Dit kruid werd by de oude Kruidbeschryvers Sancta christophori herba geheeten, en van sommigen Aconitum bacciferum genoemd, omdat het ook zeer schadelyk en doodelyk, als de Wolfswortels, is; want de werkende krachten van het Sint-Christophelkruid zyn zeer hinderlyk en, van binnen ingenomen, zoo gevaerlyk als de Wolfswortels; het wordt heden van alle ervarene doctors voor een vergiftig kruid in alle zyne deelen aenzien.

Het getrost Sint-Christophelkruid (Actaea racemosa van Linnaeus) is eene langlevende kruidplant van Canada, in NoordAmerika, die in België by veel liefhebbers in de kruidhoven wordt geplant, en bloeit met bloemtrosjes en witachtige bloempjes, die met hare meeldraedjes gelyk verdikken en drooge roodachtige bezien op de langwerpige trosjes voortbrengen. Men vindt beide deze planten in den kruidhof van de Hoogeschool te Gent; zy kunnen door het ryp kernzaed en door wortelscheiding in de lente vermenigvuldigd worden.

CHRISTUSOOGEN, Wolrooze, Constantinopel, Koekoeksbloemen, Fransche Rooskens, in 't fransch Lampette, Lychnide, in 't latyn Lychnis, door Tournfort Caryophillum genoemd, en onder zyne 8° klasse, 1o sectie gesteld, der angelierachtige bloemen, met veelbladige, regelmatige bloemkransen; door Jussieu onder de familie van de Angelieren, en onder de 10° klasse van Linnaeus, Decandria pentagynia, tienhelmigen, planten die met tien meeldraedjes bloemen en vyf stampertjes hebben.

Men vindt zeer veel soorten van die Christusoogen, die in België groeijen, en ook veel die in de bloemtuinen om hare schoone bloemen worden gekweekt.

De Christusoog, Constantinopel of Kruis van Jerusalem (Lychnis chalcedonica, Flora rubra van Linnaeus) is eene langlevende

kruidplant van Azië en van de zuidelyke deelen van Rusland, die door Ch. Clusius, in het jaer 1549, eerst in België is gezonden en van daer elders verspreid; zy groeit met eironde bladen, waertusschen stengels uitspruiten, die 60 of 70 centimeters hoog wassen, met knoopjes verdeeld en steellooze blaedjes; bloeit alhier meest van juny tot in july op de toppen, met zeer veel roode scharlaken, in groepjes vereenigde, bloemen, die kruiswyze geschikt zyn.

Men heeft door het zaed medesoorten verkregen, waervan eene met schoone dubbele, roode scharlaken bloemen, die in july bloeit en den naem van Lychnis chalcedonica, Flora pleno heeft gekregen; eene andere met witte dubbele bloemen, die Lychnis chalcedonica, Flora albo wordt genoemd, en eene derde met stengels, die maer 35 of 40 centimeters hoog wassen, ook schoone dubbele roode karmozyne bloemen draegt, en Lychnis chalcedonica nana, Flora rubro pleno is geheeten.

De tweehuizige Christusoog (Lychnis dioïca) is eene langlevende kruidplant van Europa, die met gewolde, eironde bladen en stengels van omtrent 50 centimeters hoog groeit, en van mei tot in juny bloeit, met gespletene bloemtrosjes en dubbele bloemen, waeronder men witte, roode, bleekroode en rooskleurige, volgens de medesoort, vindt, die gemeenlyk Fransche Rooskens worden genoemd deze bloem is by dage geurloos, maer heeft des nachts eenen lieflyken geur.

De slymerachtige Christusoog (Lychnis viscaria) is eene langlevende plant van Europa, die met veelpuntige bladen aen de wortels groeit en stengels die maer omtrent 30 centimeters hoog wassen; zy bloeit van mei tot in july, met zeer lieflyke dubbele bloemen, die een purperachtig roozekleur hebben.

De Meersch-Christusoog (Lychnis flos cuculi) is eene langlevende kruidplant van Europa, die ten allen kante in België in de meerschen, weiden en elders, op drooge en vochtige plaetsen groeit, met smalle bladen en geknoopte, zwakke, getakkelde stengels, omtrent 25 of 30 centimeters hoog; zy bloeit van mei tot in augusty, met vier witte bloembladen in de kelken, die vyf getande zaedhuisies voortbrengen.

Men heeft door het ryp zaed van deze plant eenige medesoorten verkregen, die half dubbele, roodachtige, purpere en witte bloemen dragen, welke ook in de bloemhoven worden geplant. De volgende soorten van die schoone bloemen zyn ook nog by onze bloemisten te bekomen de Lychnis alpina, van de Alpische gebergten, die met lynvormige bladen en stengels van omtrent 10 centimeters hoog wast, en van april tot in juny bloeit, met zeer veel donker roode bloemen; de Lychnis Bungeana, Lychnis lateritia, L. mutabilis, L. coronata, grandiflora, L. amaena pleno, L. maxima, L. fulgens, L. rosea pleno, L. neglecta, L. vespertina, Flora albo pleno en Flora roseo pleno, en meer andere, die om hare schoone bloemen in de tuinen worden geplant, en door het zaed, afzetsels en struikscheiding kunnen vermenigvuldigd worden.

De bloemen van den Constantinopel (Lychnis chalcedonica) kunnen als zeep worden gebruikt; uit die bloemen wordt een water gedistilleerd, om het vel te wasschen en schoon blinkend te maken, hetgeen de Turken veel gebruiken. Van al deze gewassen dienen er heden geene in de geneeskunst; nogtans, ten tyde van Ch. Clusius, werden de bladen der Christusoogen gestooten en uitwendig op de oude zweringen. en kwetsuren gelegd, en het zaed van den Lychnis flos cuculi gebruikt om de galachtige vochtigheden, door den kamergang, af te dryven. Dit kruid is een aengenaem voedsel voor het weidend vee.

CHRISTUSPALM, Wonderboom, Kruisboom, in 't fransch Ricin, in 't latyn Ricinus, is onder de 15° klasse, 5o sectie van Tournefort gesteld, der bloembladlooze planten, wier bloemen eigenlyk geene.bloemkransen hebben; door Jussieu onder de familie van de Wolfsmelk-planten, en onder de 21° klasse van Linnaeus, Monoecia monadelphia, eenhuizigen; er zyn mannelyke en vrouwelyke bloemen, welke op ééne steng aengetroffen worden; de mannekens bloemkelkjes zyn zonder kransjes in vyf verdeeld met veel meeldraedjes; de wyfkens bloemkelkjes zyn zonder kransjes in drie verdeeld, met drie gespletene stylen; zy brengen zaedhuisjes voort in drie hutjes verdeeld, met een zaedje gevuld.

De gemeene Christuspalm of Wonderboom (Ricinus communis van Linnaeus) is eene tweejarige kruidplant van Oost-Europa, die in België in de kruidhoven wordt geplant, en groeit op korten tyd tamelyk hoog met eenen getakkelden stengel, zoodat zy een boompje schynt te wezen; zy heeft groote, donker groene, handvormige, schildachtige, hoekige bladen, die van kleur wel aen de Vygenboom-bladen gelyken, maer meer getand en gezaegd zyn; uit de oksels of uit den schoot der takjes spruiten de bloemstelen, waerop, van july tot augusty, aren of trosjes groeijen, die bloempjes met weinig glans dragen, waeraen de vruchten druifgewyze hangen en zeer wonderlyk zyn. Om deze plant in ons klimaet te kunnen kweeken, moet die vroeg in de lente in potten op lauwe broeibakken in de oranjery worden gezaeid, en dan met het beginne der maend mei met dolkens op eene goede, warme standplaets zyn verplant; alzoo kan het zaed alhier in october ryp worden, hoewel het nogtans by koude zomers zyne rypheid veeltyds niet verkrygt.

Deze plant wordt van sommigen Mollenkruid geheeten, omdat zy de mollen verdryft; in Frankryk, Engeland en elders, wordt zy by de apothekers Palma christi geheeten, en by de Grieken Croton genoemd, naer de gedaente van het zaed. Deze Wonderboom blyft in Egypten en elders lange jaren levendig, en wordt een groote boom; uit het ryp zacd wordt eene olie getrokken, die in de geneeskunst zeer wordt geacht en eenen bitteren, walachtigen smack heeft; zy wordt veel met sap van de moerbeziën vermengd, en als buikzuiverend middel gebruikt.

Alle geneeskundigen die over de kruiden hebben geschreven, zeggen dat die olie aen de menschen zeer dienstig is voor de verstoptheid en darmpyn, om de ontsteking der ingewanden te verzachten, de wormen te verdryven, en alle kwade galachtige vochten uit het lichaem te jagen. Men schryft, zegt de doctor Chomel, aen de volwassene menschen eene dosis van 1 tot 2 oncen, volgens den ouderdom, voor, want te veel in eens daervan ingenomen, kan de maeg zeer ontstellen en gansch het lichaem beroeren; om dit te beletten moet men die matig en met voorzigtigheid gebruiken, en om den bitteren smaek te verdooven,

« VorigeDoorgaan »