Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

Het Campechehout (Haematoxylum campechianum van Linnaeus) is een langlevend boomgewas van Amerika, dat in het land zyner afkomst krom en tamelyk dik en hoog groeit, met veel takken, door lommerryke bladen versierd, en meest op het einde der lente bloeit, met kelken in vyf verdeeld en vyf bloembladen, die tien schoone, geelachtige meeldraedjes hebben en lansvormige zaedschelpjes voortbrengen, met twee bolstertjes, die op de wyze van een bootje geschikt zyn.

Het Campechehout, dat eene schoone zwarte verw inhoudt, is van over vele jaren alhier bekend, en wordt door den handel uit Amerika naer alle gewesten van Europa verzonden, en van de verwers gebruikt om aen alle stoffen een zwart blinkende kleur te geven. Het wordt ook wel in sommige landen in den wyn gedaen, om dien een donker kleur te geven. Men zegt dat het Campechehout een samentrekkend middel bezit en eene vringende kracht heeft.

Men heeft in het Zuiden van Frankryk, in Italië, en elders in de warme landen, proeven gedaen om die boomen in Europa te planten, maer alle poogingen zyn vruchteloos geweest, want zy kunnen aen de wintersche koude niet wederstaen, moeten in de matige serren gekweekt worden, en door het zaed, in den heigrond, worden gezaeid en voort in potten verplant.

CANARIEZAED, Glansgras, in 't fransch Alpiste, graine d'oiseau, graine de Canarie, in 't latyn Phalaris, van Tournefort Gramen, is door Jussieu onder de familie van de Grasplanten gesteld, en onder de 3o klasse van Linnaeus, Triandria digynia, planten die met drie meeldraedjes bloeijen en twee stampertjes hebben.

Het Canariezaed (Phalaris canariensis) is eene eenjarige plant van de Canarische eilanden, die sedert verscheidene eeuwen in Belgenland is overgebragt, en alle jaren in de lente in de kruidhoven wordt gezaeid; het groeit met geknoopte stroohalmen, omtrent 30 of 40 centimeters hoog, en scherpe, lintvormige bladen, die eenigzins aen de Tarwe gelyken; bloeit meest op het einde van oogst, met korte, ronde aren, yan boven spits, met

veel kafachtige, witte schubbetjes, waeruit witte bloempjes spruiten en als korte draedjes af hangen; tusschen dezelfde aertjes wast het zaed, dat in den herfst zyne rypheid verkrygt en witachtig blinkend wordt. Dit zaed wordt alhier Canariezaed geheeten, omdat het van de Canarische eilanden oorspronkelyk is en alhier meest wordt geacht om de schoone en welzingende Canarievogelkens te voeden, die, volgens Buffon, ook van die eilanden voortkomen.

Veel apothekers gebruiken dit Canariezaed om papkens mede te maken; het wordt ook gebruikt in alle ziekten waerin de geerste goed is. Het sap en het zaed van de Phalaris zyn zeer goed gekookt en gedronken tegen de pynen van de blaes, en worden ook met voordeel tegen die gebreken bereid. In sommige eilanden wordt het Canariezaed ook wel met brood gebakken en tegen de verstoptheid der blaes gebruikt.

Het Glansgras (Phalaris phleoïdes) groeit in België, meest in Henegouwen, Vlaenderen en elders, met groene stengels, die somtyds roodachtig zyn, met korte bladen die uit lange scheeden spruiten, en bloeit met lange, ronde, zwakke aren, van omtrent 10 of 12 centimeters lengte, die een witachiig kaf hebben. Deze plant heeft langlevende wortels.

Het wild Canariezaed (Phalaris oryzoïdes van Linnaeus) groeit meest in België, in de vochtige meerschen.

Het Glansgras of wild Canariezaed (Phalaris arenaria van Willdenow) groeit meest in de velden, op zandachtige plaetsen; het halmstroo van het lactstgemelde Glansgras is zeer zacht, en wordt van sommigen vergaderd om bedsteden mede te vollen, hetgeen eene goede slaping aen veel landlieden verschaft.

CANNABINE, in 't fransch Cannabine, in 't latyn Datisca, door Tournefort cannabina bygevoegd, is door Jussieu onder de familie van een onzeker zetsel gesteld, en onder de 22° klasse van Linnaeus, Dioecia dodecandria, tweehuizigen, met mannelyke en vrouwelyke bloemen, die op twee afzonderlyke stammen of stengen aenwezig zyn; de wyfkens-bloem geeft geene vruchten als de mannekens-bloem daervan te verre verwyderd bloeit. De

mannekens-bloemen hebben vyf bloembladen in de bloemkelken, zonder kransjes, met vyftien helmknopjes op de schyf; de wyfkens bloemkelken hebben twee tanden, zonder kransje, en drie stylen, die driehoekige zaedhuisjes voortbrengen, met drie hutjes die zeer veel zaedjes inhouden, en ryp geworden zich openen.

De Cannabine (Datisca cannabina van Linnaeus) is eene langlevende plant van Griekenland, die in Italië, Zuid-Frankryk en elders, veel in de velden wordt geplant, en groeit met blinkende stengels en schoone groene bladen. Deze kostelyke plant, die eene allerschoonste gele verw bezit, wordt alle jaren, terwyl zy bloeit, afgesneden en vergaderd, om alle slach van stoffen een schoon verheven geel kleur te geven, dat dit welk men uit de weede trekt verre overtreft. Deze plant wordt door wortelscheiding en ook door het zaed in de lente vermenigvuldigd en op eenen behoorlyken afstand geplant, waerdoor de kweekers zich jaerlyks eene groote inkomst verschaffen, daer zy die verw veel naer vreemde landen verzenden.

CASSIABOOM, Seneboom, Senebladen, Sena, in 't fransch Casse, Séné, in 't latyn Cassia, van Tournefort Senna, en onder zyne 21o klasse, 4 sectie gesteld, der boomen die veelbladige, roosvormige bloemkransjes dragen; door Jussieu onder de familie van de peulvrucht-dragende planten, en onder de 10o klasse van Linnaeus, Decandria monogynia, planten die met tien meeldraedjes bloemen en maer een stampertje hebben.

Men vindt zeer veel soorten van die Cassiaboomen: derhalve zal ik eerst alhier de Cassia, die gemeenlyk Senebladen worden genoemd, en in België en elders by de apothekers worden verkocht, beschryven.

De Senebladen (Cassia senna van Linnaeus) zyn de bladen eener eenjarige kruidplant van Egypten, die in Italië, Spaenje en in het Zuiden van Frankryk, omtrent Narbonne en Montpellier, veel op het einde van april alle jaren wordt gezaeid, en groeit met dunnen stengel, omtrent 40 centimeters hoog, en eenige zydetakjes, met bladstelen en zes of acht eironde bladen, die eenigzins aen die van het Zoethout gelyken; zy bloeit meest van july tot in

augusty, troswyze, met gele blinkende bloempjes, die purperachtig gestreept zyn en op dunne bloemstelen staen, waerop platte, ineengedrongene hauwtjes volgen, die sikkelvormig krom zyn, aen kleine blaeskens eenigzins gelyken, en langwerpige, zwartachtige bruine zaden inhouden; de wortels zyn dun en worden nergens toe gebruikt. Deze plant kan aen geene koude wederslaen, en blyft niet langer over dan tot in den herfst.

De Senebladen hebben eenen eigenen aerd, en zyn warm en droog van krachten omtrent tot in den derden graed; zy hebben ook eene afjagende of purgerende kracht, door dewelke zy den buik zuiveren kunnen, zonder den mensch zeer moeijelyk of lastig te vallen; verder laten zy eene samentrekking na zich, als zy den buik gereinigd hebben. De Sena jaegt uit het lyf alle taeije, slymerachtige vochtigheden en overvloedige galachtige humeuren, inzonderlyk als men er eenige andere medecynen byvoegt, die tegen die zwartgallige vochtigheden dienstig zyn. De Senebladen mogen zonder vrees in veel verscheidene gebreken van mannen en vrouwen gebruikt worden; want zy zuiveren of purgeren het lichaem, zonder eenig geweld of hindernis, inzonderlyk als men er anyszaed of eenig ander dergelyk welriekend middel byvoegt. Zy mogen nooit in koperen pannen worden gekookt of geweekt, maer in allerhande vochtigheid of nat te weeken gesteld worden. In brandende koortsen of heete ziekten, worden de Senebladen, door af kooksel, met sommige verkoelende dingen of met water waerin zy geweekt zyn, gebruikt.

De hauwtjes of zaedhuisjes worden ook geprezen en veel by de apothekers verkocht, om als thee, in het kokende water te weeken, en 's morgens somtyds te drinken; maer sommige ervarene doctors pryzen meest de bladen, en zeggen dat die hauwtjes te veel winden in den buik veroorzaken. Doctor Rousseau schryft in de Gazette de santé, hetgene de doctor G. Grimeau in zyne Pathologie ook getuigt, dat de Senebladen (Cassia senna) nooit zuiver alleen mogen gebruikt zyn, maer met manna en rhubarbe, en dat derzelver geur, door eenige druppels fyne olie van anys of kaneel moet verdoofd worden; dat zy ook met gember of eenige andere welriekende dingen, die de maeg versterken en bewaren,

kunnen bereid worden, en met conserve uit het sap van roozen, volgens de gesteldheid der kranken en eisch der ziekte, voorgeschreven moeten wezen. Eindelyk, om zonder hindernis te werken, kan men de Senebladen in vleeschsap zieden en te drinken geven, hetgeen aen de zwaermoedige of treurende menschen, die met lever- of miltziekte zyn gekweld, zeer voordeelig is; want zy veroorzaken blydschap, en nemen de kwade humeuren weg.

De Cassiaboom van Maryland (Cassia marylandica) is eene langlevende plant van Noord-Amerika, die met stengels en gevleugelde bladen, omtrent 1 meter hoog groeit, en alhier van augusty tot in october bloeit, met zeer veel bloemtrossen en zeer fraeije gele bloemen, die op de twee bovenste bloembladen schoon blozend rood gestreept zyn. Deze plant, die aen onze koude winters wel wederstaet, schikt zich zeer wel om aen de boorden der lusthoven te planten, en kan door het zaed en wortelscheiding vermenigvuldigd worden, maer moet by drooge zomers veel water hebben.

De gepyple Cassia (Cassia officinalis, Cassia fistula) is een langlevend klein boompje van de Indiën, dat veel in Egypten groeit, en van daer in België is overgevoerd; het heeft lange bladstelen en vyf eironde, scherpe, gladde bladen, en bloeit in den zomer met groote bloemtrossen en gele bloemen, die ronde peulvruchten voortbrengen, wel 15 centimeters lang, met houtachtige schelpen en veel zaden, die ook in de geneesmiddelen worden gebruikt.

De Cassia bicapsularis met zaedvruchten, de Cassia floribunda van de Indiën, de Cassia ligustrina, en meer andere soorten, worden allen by onze bloemisten in de matige serren, om hunne schoone bloemen gekweekt, en kunnen door het zaed vermenigvuldigd worden.

CASUARINA, in 't fransch Casuarina, in 't latyn Casuarina, is onder de familie van de kegelvormige vrucht-dragende boomen gesteld, en onder de 21° klasse van Linnaeus, Monoecia monandria, eenhuizigen, boomen welke mannelyke en vrouwelyke bloe

II.

*2

BIBL. UNIV.

GENT

« VorigeDoorgaan »