Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

Athenienfers; THEMISTOCLES door hen verbannen. II. 286.

wegens hunne menschlievendheid het algemeen outer van Griekenland genoemd. IV. 248. aant.

hunne zachtmoedigheid omtrent lasten huisdieren. V. 145.

zie ook van hun in 't leven van ALEXANDER. IX. 51.

Atlantisch verhaal; wat hetzelve behelst. II. 103. aant.: zie ook 129, 130.

Atlantische, nu Kanarische Eilanden; waarom ook de Gelukkige Eilanden genoemd. VIII. 22. Athleten; welke die waren. V. 238.: hoe de zelve bekwaam gemaakt werden. 239.

[ocr errors]

Augur; waarin dit ambt bestond. IV. 373. AUGUSTUS (CESAR OCTAVIANUS); zyne afkomst. XI. 119. b. 35. c.: eerst vriend, daarna vyand van CICERO. XI. 119. b.: 122. b.

maakt vriendfchap met ANTONIUS en LEPIDUS, en verdeelt met hun het Romeinfche gebied. XI. 122. b.

laat CICERO ten prooi aan de woede van ANTONIUS. XI. 123. b.

als

zyn lof aan CICERO gegeven. XI. 130. b.: kiest den zoon van CICERO, Conful, tot zynen ambtgenoot. ald.": zie ook van hem, XI. 26. c. wordt als een onnozel jongeling

[ocr errors]
[blocks in formation]

van ANTONIUS behandeld, toen hy naar de erfenis van CÆSAR Vraagde. XI. 35. c. AUGUSTUS (CESAR OCTAVIANUS); met ANTONIUS bevredigd, maakt met dezen en LEPIDUS eene vereeniging. XI. 41.c.: en fluit met hun een afschuwelyk verdrag.

42. c:

overwinningen op CASSIUS en BRUTUS behaald. XI. 46-48. c.

oneenigheden tusfchen hem en ANTONIUS bygelegd. XI. 69. c.: ANTONI US trouwt met zyne zúster OCTAVIA. 70. C.

nieuwe oneenigheden met ANTONIus bygelegd. XI. 79-81. c.

nieuwe oorlog tegen ANTONIUS en CLEOPATRA befloten. XI. 136. c.: begin en uitslag van denzelven. 142 - 156. c. antwoord van hem op de voorstellen van ANTONIUS en CLEOPATRA. XI. 165. c.

een herhaalde togt tegen ANTONIus loopt mede ongelukkig voor den laatften af. XI 171. C.

zyne aandoeningen over den dood van ANTONIUS, en zyne pogingen om CLEO. PATRA levendig in handen te krygen. XI. 175-178, t

doet zyne intrede in Alexandrie. XI. 178. c. zyn gedrag aldaar omtrent den

Wys.

Wysgeer ARCUS, den Sophist PHILOSRTATS, de kinderen van ANTONIUS en CLEOPATRA. XI. 179, 180..c. AUGUSTUS (CESAR OCTAVIANUS); zyne zamenfpraak met CLEOPATRA. XI. 182. C.

laat CLOPATRA met eene Koninklyke ftaatfie begraven. XI. 189. c.

zyn gedrag na den moord van J. CÆ

SAR. XII. 50.

Autochtones; wie van ouds dus genoemd werden. I. 60. aant.

AUTOLYCUS; de ftichter van Sinope. VII. 181.

Automatia; wat daardoor betekend wordt. IV. 100. aant.

Autonomen; welke volken deze waren. IX. 235. dant.

BACCHUS; waarom

naamd. IL 257. aant.

ORNESTES byge.

ingewyden in zyne geheimenisfen;

welke gewoonte zy hadden te Athene. II. 263. aant.w

BACCHYLIDES; een beroemd Lierdichter. I. 438.

Bardioen; welke dezen waren. VI. 288. Bafilica; wat men door dit gebouw verstond. IX.

welke gebouwen te Rome deze wa

[merged small][merged small][ocr errors][merged small]

Bastaarden; wie daarvoor te Athene gehouden werden. III. 96. a. aant.: zie ook 144. a.

Bastarnen; beschryving van dezelve. IV. 142.
Bataaffche benden; beroemd als de beste rui-
ters onder de Germanen. XIII. 98.
Batalus; aanteekening omtrent dezen naam.
XI. 14.

[ocr errors]

BATHYCLES; een kunstig graveerder. I. 19.

aant.

Beelden; van de Godheid te maken, door NU, MA POMPILIUS verboden. I. 449.,

Beer van Calydon ; hagchelyke jagt op dit dier. I. 139.

Begrafenisfen; wetten van LYCURGUS om trent dezelve. I. 400.

.

Begravens plechtig formulier by het noodi gen ter begravenisse van ouds gebruikelyk. I 235, aant.

-de Athenienfers keerden de lyken by het begraven westwaarts. II. 32. aant. Beker, by de gastmalen der Grieken; aanteekening daaromtrent. XI. 92. aant.

Beklaagde welk regt zulk een te Athene had, 75. aant.

II.

Belgent magtigfte Volk der Galliers; op togt van CESAR tegen hun. IX. 56. b. BERENICE, Vrouw van MITHRIDATES; Jaat zich worgen. VII. 163.

Befchuldiger; hoe veel ftemmen dezelve, by de Grieken, moest hebben. XI. 88. aant.

Be

Bevelhebbers; zie Staatsmannen:

BIBULUS; de nietigheid van zyn Confulfchap, door spotschriften aangeduid. VIII. 132. b. aant.

Bidden; voorfchriften van NUMA omtrent hetzelve. I. 47, 471. IV. 389.

Blikfemftraal; offeranden daardoor verteerd, van ouds een goed voorteeken. IV. 173. aant. Bloed der dieren; hoe de Sceptische Wysgeeren daarover dachten. IV. 150.

Bloedregens;

IV. 380. aant.

aanmerking omtrent dezelve.

Boeötarch; wie dus by de Thebanen genoemd werd. IV. 274 dant.

Booten; ftraffe der Booten by de Perfen: befchryving van dezelve. XII. 44. c.

Bosporus; de Cimmerifche onderfcheiden van de Thracifche. I. 131. aant.

Boulimie, of Geeuwhonger; beschryving van deze ongesteldheid. XII. 57. b. 184) aurasd. Bouwkunde; aanmerking omtrent dezelve. III. 57. a. aant.

[ocr errors]

Brachmanen; wie deze waren. I. 313. aant. I BRENNUS; Opperhoofd der Gallen, belegert Clufium. II. 3591: zyn merkwaardig antwoord aan de Afgezanten van Rome 361.: > eischte voldoening voor eene verongelyking door de Romeinfche Gezanten hem aangedaan. 262.: de weigering hiervan doet hem, met zyne benden, naar Rome fnelten. 363 zyne bescheidenheid in de landen, die zy door.

[ocr errors]

L 4

« VorigeDoorgaan »