Pagina-afbeeldingen
PDF
ePub

werking betrekkelijk een op te rigten Monument ter eere van den Prins VAN ORANJE.

Waaraan naar vermogen is voldaan.

De Heer D. N. WINKEL, over een door hem uitgevonden Chronometer.

Aan welken alle lof werd toegebragt.

De Heer MAELZEL, eene gelijke uitvinding.

De Klasse moest bij deze gelegenheid aan den Heer D. N. WINKEL de prioriteit der uitvinding toekennen.

De Heer J. C. N. STUMPFF, eene werktuigelijke Verbetering aan de Pauken of Keteltrommen.

Waarvoor aan hem een loffelijk getuigschrift is verleend.

De Heer MEES, eene Klankladder.

De uitvinding was niet nieuw; zij werd ook min gunstig beoordeeld.

De Heeren EMBACH en BLASS, Uitvinding eener nieuwe Trompet.

Aan ieder van hen werd een getuigschrift uitgereikt. De Klasse trad echter niet in de beslissing, aan wien de eer der uitvinding toekomt.

Later is deze zaak tot 's Lands Regering gekomen.

De Heer G. BRINKERINK, een uitgevonden Trap.

Die echter bevonden werd niets buitengewoons noch bijzonder aanbevelenswaardigs te bezitten.

De Heeren P. BARBIERS en P. DE GOEJE, een Werk over de Perspectief met Teekeningen, hetwelk zij verzochten aan de Klasse te mogen opdragen.

Van de hand gewezen.

De Heer w. J. BERLIJN, eene Romance voor Tenor, en eene Teekening door zijn zoon.

Beiden, als verdienende geene onderscheiding, teruggezonden. Een Onbekende, mededeeling omtrent de oplossing van eenige Muzijkale akkoorden.

Gebleken der aandacht onwaardig te zijn.

Heeren Curatoren van het Athenaeum Illustre, over den Gedenkpenning op het tweede Eeuwfeest der oprigting.

In gemeenschap met de 2de en 3de Klasse is ook door de vierde aan dit onderwerp voldaan.

Heeren Kerkmeesteren te Zierikzee, over eenige plannen ter herbouwing van de afgebrande St. Lievens- of Monsterkerk aldaar.

De ontwerpen zelve werden afgekeurd, doch eenige raadgeving in het midden gebragt, waaraan gevolg schijnt gegeven te zijn.

De Heer C. DIECKMANN, te Leer in Oost-Friesland, over eene nieuwe manier van Schilderen.

Zij kon, zonder overlegging van proeven, niet over deze zaak oordeelen, gevende nog altijd aan het schilderen met olieverf de voorkeur.

De Heer C. MEIBOOM, over een Teekenboek.

Waaraan de Klasse hare onvoorwaardelijke goedkeuring niet kon schenken.

Het Vlissingsche Departement der Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen, over de oprigting van een standbeeld van DE RUYTER.

Door hare veelvuldige bemoeijingen in dezen, mag de Klasse de welgeslaagde uitkomst, grootendeels, aan hare tusschenkomst toeschrijven.

De Heer WIERTZ, over een Schilderstuk met wasverwen.

Deze wijze van schilderen heeft niets vooruit bij die in olieverf. De Heer TROUN, te Berlijn, een Werktuig tot aanduiding van het juiste getal trillingen van iederen toon, aangeboden voor 500 R. D. Courant.

De Klasse moest zich buiten beoordeeling houden en kon, ook daarom, over den aankoop in geene verdere onderhandeling treden.

De Heer J. IMMERZEEL, JR., verzoek, dat de Klasse zich aan het Gouvernement zoude rigten, om eene som van f 1000,- ter harer beschikking te ontvangen, ten einde die aan verschillende Graveurs, voor zijn Muzen-Almanak werkzaam, uit te reiken.

Zij moest zwarigheid maken om aan dit verzoek te voldoen. De Heer STEUERWALD, over eenige proeven met zijne relief-machine, gebezigd als die van COLAS tot zijn Trésor numismatique et glyptique, en sedert ook nog over verbeteringen in dezen door hem aangebragt. De Klasse oordeelde den arbeid des inzenders de voorkeur te moeten geven boven dien van anderen.

De Heer SCHÖNECKER, over een door hem vervaardigd staartstuk of vleugel-piano.

Waaraan eene gunstige beoordeeling te beurt viel.

De Heer DE MUNNIK, om de phototypen, met Daguerre's toestel verkregen, te fixeren en voor afwrijving te beveiligen.

Vroeger was over den inzender reeds met het Ministerie onderhandeld. Zijne uitvinding was intusschen aan anderen bereids ten onderzoek opgedragen; doch de Klasse meende te moeten opmerken, dat het geenszins vreemd was, genoegzaam dezelfde resultaten te verkrijgen door onderscheidene middelen.

De Heer BARON SLOET, te Voorst, over een op te rigten Monument voor den ADMIRAAL VAN KINSBERGEN.

De briefwisseling hierover gehouden en de beoordeeling der plans hadden eindelijk ten gevolge, dat, met inachtneming der gemaakte aanmerkingen, het laatst overgezonden plan werd gevolgd.

De Heer B. GLASIUS, over het oprigten van een Gedenkteeken ter eere van den Luitenant-Admiraal zoUTMAN.

De Klasse hield het niet tot hare bevoegdheid, deswege oordeel uit te spreken.

De Tweede Klasse, over een Gedenkteeken, op te rigten waar vroeger de abdij van Egmond stond.

Waaraan zij door eene Commissie, een werkdadig deel heeft genomen. De Maatschappij van Toonkunst, verzoek, dat door de Klasse zouden worden uitgegeven eenige muzijkwerken van oude Nederlandsche meesters, door den Heer coMMER te Berlijn bijeengebragt.

Gebrek aan de noodige fondsen deed haar zwarigheid maken, aan dit verzoek te voldoen, zoo als zij ook

den Heer s. W. DEHN te Berlijn, die een dergelijk verzoek had ingeleverd,

heeft moeten afwijzen.

De Heer H. w. HOOGKAMER, proeven wegens de Schilderkunst der Ouden. In gemeenschap met de derde Klasse bragt zij daarover een niet geheel ongunstig verslag uit.

De Heer J. COHEN ELION zond ter beoordeeling een, door hem op Kornalijnsteen in verhoogd werk, gesnedene afbeelding van P. P. RUBENS, en later nog een Onix met het borstbeeld van Z. M. in hoog relief gesneden.

Uit hoofde der wezenlijke verdiensten van dezen arbeid, heeft de Klasse den kunstenaar aan den Minister van Binnenlandsche Zaken aanbevolen, met verzoek, om ook Z. M. daarop te willen opmerkzaam maken.

De Nederlandsche Gezant te Londen, een beklag, dat, voor de Tentoonstelling in 1848 aldaar, zoo weinige voortbrengsels van Nederlandsche Kunst waren ingezonden.

De Klasse beproefde wel, door eene verbreiding van het Programma, daaraan te gemoet te komen; doch het bleek, dat de groote kosten aan de inzending verbonden, hier als de ware oorzaak der terughouding moest worden beschouwd.

De Vereeniging tot Bevordering van de belangen des Boekhandels, over een tweetal vragen met opzigt tot het Standbeeld van LOURENS

KOSTER.

De Klasse beantwoordde tocstemmend de eerste, dat, namelijk, het bestaande beeld inderdaad niet aan de eischen der hedendaagsche kunst voldoet. Omtrent de tweede, of het tegenwoordige tijdpunt (1848) voor de oprigting van een nieuw beeld verkieslijk mogt genoemd worden, veroorloofde zij zich geene bepaalde uitspraak te doen,

De Heeren OVERDEIK, Orgelmaker, en BASTIAANS, Organist, over hunne uitvindingen betrekkelijk den Orgelbouw.

Die van den Eersten achtte de Klasse eene belangrijke verbetering te zullen kunnen aanbrengen;

Over die van den Heer BASTIAANS kon zij geen beslissend gevoelen uitspreken, naardien zij daarover niet anders dan uit teekeningen had kunnen oordeelen.

De Heer ALBERDINGK THYM, over de instandhouding onzer Monumenten. Met medewerking der tweede Klasse, werd dienaangaande aan 's Lands Regering een vertoog ingediend, hetwelk echter geen bijval heeft mogen ondervinden.

De Heer м. н. BINGER, over zijne inrigting voor Glyphographie.

Een gezet onderzoek zijner geleverde proeven bewees, dat die uitvinding hoogstens de houtgravure zoude kunnen vervangen, doch ook altijd beneden deze zoude blijven.

Bijlage IV.

Lijst der Werken, door het Koninklijk-
Nederlandsche Instituut van Weten-

schappen, Letterkunde
Kunsten uitgegeven.

en

Schoone

DOOR DE EERSTE KLASSE.

EERSTE DEEL.

INHOUD: Verhandeling over de Terugkaatsing des Lichts van parabolische of sphaerische Spiegels, door J. F. VAN BEECK CALKOEN, met eene Plaat. - Over de Ophaalbruggen, door J. F. HENNERT, met eene Plaat. Over de Breedte buiten den Middag, door o. S. BANGMA, met eene Plaat. Over een zonderling vertraagden groei en gedeeltelijke weekwording des Beengestels bij een veertienjarig Jongeling, gepaard met uittering der beide Gezigtszenuwen, als gevolg van blindheid, door G. VROLIK, met twee Platen. - Over de Wetten, welke de drukking des dampkrings volgt, door J. H. VAN SWINDEN, met eene Plaat. Vertoog nopens den oppervlakkigen Stand der Rivieren in het algemeen, mitsgaders van de Nederlandsche Rivieren inzonderheid, voor zoo verre die stand, benevens alle de ten dien opzigte voorgevallene veranderingen uit de deswegens gedane waarnemingen, blijkbaar is, door C. L. BRUNINGs, met drie Platen en drie groote Tafels. Eenige bedenkingen over de Wormen, welke door den gewonen Pisweg ontlast werden, door c. H. à ROY. - Ontwerp ter verbetering van de Schutsluizen, om door eenen eenvoudigen toestel aan dezelve de belangrijke eigenschap te geven, dat bij de doorschutting het schutwater voor een groot gedeelte weder op den bovenboezem teruggevoerd wordt, door A. F. GOUDRIAAN, met drie Platen. Over de Verspreiding van den Vloed uit Zee opwaarts langs de onderscheidene Rivieren en Riviertakken, door c. L. BRUNINGS, met twee Platen en eene Tafel. Waarneming van eene zonderlinge Zenuwziekte, door c. H. à ROY. - Aanmerkingen over de middelen, door welke de Visschen zich bewegen in het algemeen, en over het vermogen der Uitademing tot dat einde in het bijzonder, door s. J. BRUGMANS, met eene Plaat.

[blocks in formation]

INHOUD: Verhandeling over de Theorie der gemiddelde waardij, uit een zeker aantal grootheden of afzonderlijke waarnemingen, door J. F. VAN BEECK CALKOEN. Over de onderlinge gemeenschap der rivieren de Merwede en Lek, door middel van het Kanaal, hetwelk derzelver embouchures vereenigt, en den naam van Noord draagt, door C. L. BRUNINGS. Vertoog nopens de ijswording en het ontdooijen van het gevormde ijs, naar mate van de temperatuur, welke door den Thermometer aangewezen wordt, door C. L. BRUNINGS, met drie Platen. - Bijvoegsel tot het Vertoog door c. L. BRUNINGS, met eene Plaat.

« VorigeDoorgaan »